zondag 8 november 2015

De poes uit 1984



Dan word ik op een woensdagmiddag in 1984 door mijn moeder naar mijn kamer gestuurd. Beneden ligt een dode poes in een doos. Ik begrijp de dood niet zo goed en de dood in een doos al helemaal niet. Gaan we hem nu opsturen? De vraag die ik mijn moeder niet heb gesteld.
Op mijn kamer is het nagenoeg stil, ik hoor wat gestommel beneden en buiten rijdt een auto. Mijn deur is gesloten en mijn benen bungelen van de bedrand. Eigenlijk deed ik niet iets verkeerd. Niet bewust.

De poes was een van de twee Siamezen die in ons huis woonden. Ze lijken niet op elkaar, want de ene is donkerder en rustiger dan de andere, die lichter en drukker is. Miauwen deden ze zelden. De rustige ligt vaak op de hoge kast met haar rug bijna tegen het plafond aan. Mijn vader heeft me uitgelegd dat het komt omdat het daar warmer is. Ik denk dat zij niet daarom daar ligt, maar dat doet omdat ze bang is van mij. Ik ben groter dan die poes en ik kan hard schreeuwen, zij is misschien snel maar ik ben sterker. Boven op de kast kan ik er niet bij en ik moet toegeven dat het slim is van haar. De dode poes is mijn favoriet, die kan goed spelen met van alles. Een keer had zij een muis meegenomen, zij stond op haar achterpoten met die muis in haar voorpoten. Het is mijn circuspoes, want ze kan jongleren. Ze kan ook goed stilliggen in een doos.

Mama was volgens mij heel boos op mij. Ik begreep daar niets van, want ik had echt niets gedaan. Het was een ongeluk. Wat ik ook zei, voor haar was het een gedane zaak. Ze had niet tegen mij geschreeuwd, maar eerder op een soort ingehouden fluistertoon mij naar mijn kamer gestuurd. Ik vond het maar raar.
Aan de lange tafel achter was ik aan het tekenen, toen de poes op tafel sprong aaide ik haar. Ze duwde haar hoofd tegen mijn stift waardoor er een streep kwam op het papier, ik gaf haar een zetje en ze viel van tafel. Op haar rugje. Daar bleef ze liggen.
Mijn vader had me verteld dat poesjes altijd op hun pootjes terecht komen. Hij had het mij laten zien. Hoog boven zijn hoofd had hij een van de twee huisdieren opgetild met haar rug naar de vloer. Hij wipte het beestje omhoog en die draaide in de lucht zo dat ze weer op haar pootjes terecht kwam. De poes keek even om met de vraag of dat nu wel zo nodig was en liep naar haar etensbak. Mijn vader tilt de katten zo op, maar hij heeft ongelijk; poezen eindigen niet altijd op hun pootjes.

Op mijn kamer liggen stripboeken, en wat speelgoed. Aan de muren hangt niets, maar mijn kamerdeur zit vol stickers. Van de KLM, Oad Reizen, VOLVO en tekenfilmfiguren. Alleen grote stickers mogen op de deur. Boven mijn bed aan de muur zit een lamp die ik zelf aan en uit kan doen. Achter een gefiguurzaagd plankje met een afbeelding van een paddenstoel en kabouter er op geschilderd, zit een klein peertje. Het geeft genoeg licht om in bed nog even naar stripboeken te kijken. Lezen kan ik nog niet, maar vaak zijn de plaatjes zo duidelijk dat ze een verhaal vertellen. Die verhalen neem ik in me op. Alhoewel ik merk dat de kinderen uit mijn klas moeten lachen om de plaatjes, lach ik niet. Plaatjes zijn in het verhaal niet grappig. Ik probeer alleen het verhaal te begrijpen. Ergens op mijn kamer ligt een stripboek met een witte poes op de kaft, maar als ik zoek kan ik hem niet vinden.

De twee huisdieren zijn er al sinds ik me kan herinneren. Ze horen bij de grasgroene tegels in de keuken, bij het feloranje daartussenin. Ze horen bij de bruine vloerbedekking en de achthoekige zware salontafel. Ze horen bij de zware bruine kast in de kamer, ze horen op mijn bed. Ze horen niet in dozen, tenzij ze spelen en krabben aan het karton.


Als mijn moeder komt legt ze uit wat dood zijn is. Mijn dappere circuspoes zal ik nooit meer zien. Mama zegt dat ze niet boos is op mij en dat ik naar beneden mag komen, maar ik wil dat niet. Als ik een poes was zou ik niet in dit huis wonen. Hier gaan poezen dood, want ik ben een moordenaar. 

vrijdag 30 oktober 2015

en talloos

Maar als ik aan talloosheid denk
en ik doe dat vaak, want zeg nu
zelf. Hoeveel dagen leef je al?
--tel ze eens.

En denkt aan al die gezichten
waar je de engelen zag lopen
en waar de honkbalknuppel
had willen zwaaien

Of aan elk regendruppeltje
dat zich wrong in jouw kledij
de vacht van je hond, de shawl
van een geliefde

de sigaretten die wij rookten
of jij en ik volgde en we samen
keken naar de rook en de hoeveelheid
aan stiltes die daaruit voortkwamen
op een hoop gegooid

De huid die we raakten
of jij, want ik kan niet spreken
voor een ander

Hoe vaak ik de fout heb gemaakt
en jij misschien ook, en we afzonderlijk
dingen deden die ontelbaar zijn
en vastgeroest

Hoe vaak we dronken waren
en vielen en alle schrammen
en wondjes en pijn en dat lachen
oncontroleerbaar veel

Dat ik je had willen zeggen, maar
niets zei en dus tel ik de woorden
die ik ingeslikt heb maar weer
en raak de tel kwijt

Als een been slaapt en je de pijn
lokaliseert maar alweer verspringt
en jij je concentreert maar niets
grijpen kan

Je ‘jij en ik’ door de war haalt
als warrig haar dat oncontroleerbaar is
en jij (of ik) vloekt omdat je toch
de deur uit zal moeten

Hoe vaak zei je ‘als’ en ‘dan’ en draaide
dat om en hoeveel woorden heb ik
gezegd tegen jou en andersom
en waarom ben ik vergeten te tellen
en raak ik zo veel kwijt

En de jaloezie, het geluk van anderen
de kwetsende en grievende huizen
die je had willen bezitten met een
goed interieur

De boeken die je las en de letters
die je pogingen verwoorden om
iemand (of ik) voor zich te winnen
en mee te gaan in diens maalstroom

Natte voeten, loopneuzen, tranen
peterselie tussen je tanden en de
schaamte van knoflook op je adem
talloze malen

dacht ik aan jou
(of ik)




multimiljard

Ik dacht na over wie ik was
En zag de talloosheid van -
Ja van wat? Vaak alleen
restricties

Somtijds wist ik mijzelf
in een adder te veranderen
of iets dat simpelweg
ongrijpbaar is

Ik zei me al oud te zijn
keek in de spiegel en
streek mijn grijze haren
in de plooi

De wirwar aan moleculen
schieten altijd weg als ik
wil definiëren. Wars van
graaiende vingers

Ik keek wie ik was
Tel multimiljard
en dat duurt

best wel lang

zondag 4 oktober 2015

-Zondag

Hoe het zou zijn een eindeloze zondag te zijn, denk ik op een zondag –zo eentje met dauw en zon en her en der een spinnenweb aan het begin van de maand oktober- als er net verse koffie is

 Lang en uitgerekt, zonder dat er spanning heerst van een komende maandag –waarvan ik stel dat juist die dag zijn weerslag al heeft. Zonder aarde geen gras –

 je zet de seconden stil en de hele omwenteling past zich aan en als vlak land ligt het ongerepte niets voor je neus en gaapt je in ijzingwekkende stilte aan ook al schijnt de zon fier. De zon

 Zo kun je eveneens bedenken hoe het zou zijn via de muren omhoog te wandelen –almaar dichter bij het plafond en daar dan ook maar overheen en het bochtje om naar een trappengat

Op het dak is de dauw te ver weg om waar te nemen en schuilen de insecten nog maar kort hoog in de lucht vanwege de angst voor de spinnen die ze oppeuzelen zoals de maandag vandaag

zaterdag 3 oktober 2015

De Poseur


Als ik dag in de nacht zou zijn
En je zou bedekken met woordjes
Een treffen in strofe/ stramien

Dat ik je steeds een deken bied 
Van suikerzoete gedichtjes 
En een kussen van vederlicht

Hoe liederlijk ik je bejegen
Met de juiste stilte in en bij, 
met en op

Krijs mijn naam dan weg
Spuw die letters in de pot
Ontmasker de poseur

Wiens tone of voice
-bezijden de werkelijkheid-
Gewoontegoed werd

woensdag 9 september 2015

In memoriam -de man die ik niet ken

Vanochtend Joost, ik stond op en het was een heuglijke dag. Mijn zoon sliep sinds lange tijd weer bij mij. Ik ging hem naar school brengen en was eindelijk weer echt onderdeel van zijn leven. De dagen dat ik de toffe weekendvader was waren voorbij. Het was een genot om hem zich naar mij open te zien stellen Joost, zeker na mijn scheiding. Hij liet me zien wat hij nu allemaal kan lezen. Trots! zie je.
De ochtend zag er om deze reden anders uit dan te doen gebruikelijk. Normaliter sta ik op en is mijn eerste blik gericht op de telefoon. Deze ochtend duurde dat wat langer. Nu denk ik vooral dat ik dat moment nog langer uit had willen stellen.

Je bent dood.

De ochtend was surrealistisch Joost. Ik ken je niet. Er waren deze ochtend gedachten en die had ik willen ordenen, maar de haast van spullen pakken, schooltijden en de verantwoordelijkheid van een ontbijt en fris drinken zijn voor mij weer nieuw. Ik had geen tijd om echt na te denken, ook later niet, op het werk.

Je blijft dood.

In de bus naar huis, ook daar waren andere prioriteiten. Boodschappen, wat te eten, hoe ziet mijn huis er uit en wat moet ik daar nog doen. Weet je wat ik normaal doe? Ik laat warm water in de gootsteen lopen en doe daar schoonmaakazijn in Joost. Ik poets het huis als ik thuiskom. Vandaag deed ik dat niet. Ik schonk een wijn in, zat in mijn pas verworven tuin en dacht na; over jou.

Wat heb jij voor mij betekend? Een terechte vraag, ik ben van de generatie die jij aan het lezen hebt gebracht. En mij niet eens in het bijzonder. Ik was van Herman Brusselmans en goh wat heb ik genoten van Hermans, Mullisch en Giph van Giphart. Ik las je wel hoor. Hoewel ik Gimmick niets vond, genoot ik van Vals Licht, maar ook daar heb je me niet volledig kunnen winnen. Dat kwam later Joost.

In Duel sprankelde je. Je vonkte. Jouw tekst daar is zo spitsvondig, de spanning zo goed opgebouwd en wat genoot ik van de vertaalde spreekwoorden. Je had me bij de strot.

En ja Joost, ik zag je bij de Wereld draait door, ik zag je bijna fulmineren over de kunst. De meerwaarde van de schilderkunst. Ja, je was bevlogen. Het enthousiasme wat je liet zien; ik vond het te dwingend. Het moet! Maar niets hoeft Joost. Niets hoeft. Ook niet leven als dat niet meer kan. Die keuze is aan jou.

Je hebt mij voor je gewonnen met Duel Joost. Er was niets dwingends, er sprak een idee, een gevoel, een liefde. De liefde voor kunst. Daar won je mij. Hoe je ook op de televisie was.

Ik wist niet van jouw depressiviteit. Ik wist niet van je ziekte. Joost, ik ken je niet. Ik ken mijn depressiviteit en mijn eenzaamheid en mijn melancholie; ik ken mijn liefde en leer mijn kracht. Er zijn rotjaren en die heeft iedereen, ook ik.

En weet je Joost, daar kwam je pas echt binnen.


Dat je dood bent. Liever had ik dat niet.

Daar komt het besef. Je bent er nog, je staat potdomme in mijn boekenkast. Jij bent degene waar ik lege dagen op heb ingericht. Zodat ik je kon lezen. Elke vrije minuut die ik kon creëren. Ik las je. Niet alleen herlas ik Duel, maar ik verslond je Americana. Verslaafd aan je kennis.

Je hebt me door moeilijke tijden heen geloodst. Ik heb je gelezen zonder oordeel des persoon. Jij was Joost, Joost. Voor mij ben je dat nog steeds.

Joost, ik ben een gescheiden man en daarna nog ben ik de liefde van mijn leven tegengekomen en veel te snel weer kwijtgeraakt. Ze is jarig vrijdag en het liefste wat ik wil doen is met een bos bloemen aan haar deur staan en haar terugwinnen. Dat kan niet Joost en dat weet ik. En dus schenk ik mijzelf een rode wijn in en ga me dadelijk wentelen in het escapisme dat jij hebt gecreëerd.

Want ik weet dat jij er altijd zult staan; fier en trots in mijn boekenkast. Want dat doet het geschreven woord. Het geschreven woord maakt zich onsterfelijk en jij dus ook.

Mijn in memoriam heb je.








dinsdag 2 juni 2015

Namiddag


Op dit eigenste moment een zacht geroezemoes

Als verlaten stemmen uit eerder bestaan

Voetstappen afgegeven op een marmervloer

De namiddag, zijn warme stiel en bleke roes

 

Hij hoort het kraken van de oude grammofoon

Die aanstonds zal beginnen te spelen

En pluist in de groeven naar hiaten

In het hier en nu, zit hij ook daar als kloon

 

Dat het zonlicht hinderlijk schijnt

Het hem schuurt in zijn jonge blik

Een kussen de jongen omarmt, als

geroezemoes; het beeld langzaam verdwijnt

 

De molen die warmte bij elkaar klapwiekt

Wolken broos doormidden slaat en ergens

het monotoon schermlicht zijn aandacht vraagt,

een hiaat in een nummer dat zijn beeld verziekt

dinsdag 26 mei 2015

Koffie bij de HEMA te Maastricht.



De bus stopt. Zijdelings is een huiskamerraam waardoor ik de muur binnen kan zien. De hoek is zo dat er geen reflectie is. Het huis is gebouwd in de jaren ’70 en als je een beetje fantasie hebt zul je veel groen zien in huis. Groen met oranje; het zal er niet zijn, maar op dit moment doet dat er niet toe. Aan de muur hangen drie reproducties van de baby’s van Marlene Dumas. Op slag van deze conclusie concludeer ik dat hier sympathieke mensen moeten wonen en dat zij ware kunstliefhebbers zijn. Mensen die op een zondag eropuit trekken om nog eens een opening bij te wonen en als ze dat niet doen dan luisteren ze vast naar Eric Satie onderwijl ze boeken verslinden en in de namiddag port drinken, met kaasjes.

Het huis mag spuuglelijk zijn aan de buitenkant; het huis binnen zal zijn charme hebben, ik voorzie een grootse boekenkast met wijd uiteen lopende boeken. Van kunst naar filosofie, van Literatuur (met hoofdletter) naar geschiedenis. Wetenschap en kunsten verenigd in een boekenkast. Ik zie een eminence grise, niet ouder dan ikzelf, een jaar of 36, maar belezen, rustig en wereldwijs. Ik zie een zoon met een goed voor de dag komende naam (licht Vlaamse zweem) die de gehele dag met zijn neus in de boeken zit, of misschien nog wel wat jonger is en dagelijks met zijn vergrootglas naar de structuur van hout kijkt, of steen, of insecten, of naar de panty’s van zijn moeder, die, het liefst in zomerjurkjes loopt en al met al minstens zo belezen is als de pater familias, hoewel, mocht ze dat niet zijn, dan toch zeker een biologe, een lerares Latijn, een tandartsassistente met plezier in haar baan.

Als de bus zijn stilstaan stokt en schokkend –met een zucht- in beweging komt schift het beeld op het raam. Daar waar de foto’s eerst reproducties van Dumas leken, blijken het feitelijk imitaties van Dumas te zijn, genomen door een beroepsfotograaf die zijn eigen fantasie slechts kon scheppen uit de poel der reeds geschapen kunst, en de kinderen: waren de echte kinderen van het plots povere en smaakloze stelletje dat in dit huis zou moeten wonen.

Het waren twee minuten ‘gelijkheid’ die ik had. Ik keek een huis in en had de eminence grise willen zijn, met zijn vrouw, die tandartsassistente zou zijn. Ze kon lachen als de eerste engelen, toen bleek dat die dingen op de rug ze in staat stelden te kunnen vliegen.

Het beeld schift, een farce die mij een kortstondige fantasie gaf. Een paar minuten hopen dat er anderen waren die leefden naar mijn utopie. Ik kijk de bus rond; zoek naar een blik van iemand die hetzelfde geregistreerd zou moeten hebben, maar de ene kijkt op zijn smartphone, de ander lijkt zich bezig te houden met het meisje dat tegenover hem zit en de rest is te oud. Te oud om nog te dromen, maar te jong om er het zwijgen toe te doen getuige de enthousiaste verhalen die mijn oren penetreren over de heerlijke koffie bij de Hema in Maastricht.


maandag 25 mei 2015

Het leven, een grap.

Van alle grappen die er zijn is ‘het leven’, misschien wel de allergrootste. Hoewel clichématig is het elke overpeinzing waard. De wereld als een slechte grap zien. Soms zeg ik het wel eens, ‘je bent een slechte grap’.

Via een al dan niet geslaagde bevalling zie je het mensenrijk om je heen kleiner worden, terwijl jij langzaamaan blijft groeien. Via de nodige ongelukjes leer je eerst langzaamaan oorzaak en gevolg; ga je niet naar het toilet dan bewater je jezelf. Later volgt pas de schaamte.
Van jongs af aan worden wij geconfronteerd met dat wat een ander heeft, en dan spreek ik niet alleen over het bezit, dat, een Ipad kan zijn voor de één, maar voor de ander een paar voetbalschoenen, eveneens heb ik het over het talent, het uiterlijk, de lichaamslengte. Jaloezie voedt ons, en zelfs betreffende jaloezie zijn er die zich niet van de wijs laten brengen door de kunde, het voorkomen en het bezit van de ander. Jaloersmakend.

Vervolgens is er de liefde, de talloze meisjes die langzaamaan met je meegroeien. Eerst hebben ze kleine erwtjes die later door zullen groeien naar vrouwelijke vormen waar menig man watertandend naar zal uitkijken, maar die slechts aangeraakt zullen worden door sommigen en in enkele gevallen door niet één. Tussen al die vrouwen loopt er altijd eentje die je bij de strot pakt (mits heteroseksueel en van het mannelijk geslacht, of het vrouwelijke geslacht en niet heteroseksueel, of letterlijk omdat ze boos is op je en fysiek is ingesteld – het gaat om het voorbeeld) Je probeert haar galant te veroveren. Het meisje van je dromen aan je te binden, maar zij gaat er met een ander vandoor. Spijtig, maar er zijn meer meisjes op de wereld. Het duurt soms even alvorens je dat besef hebt. Weken van pijn en een aantasting van je eigenwaarde slepen je door stramme dagen; dagen overigens die zich moeilijk van elkaar laten onderscheiden omdat ze telkenmale terugvallen op de kerngedachte van het begeerde object, in dit geval de dame van je dromen. Nochtans is er daar plots ergens een andere liefde die je het hof zal maken en waar je de veiligheid en geborgenheid bij voelt die je sinds de tijd in de baarmoeder zocht.
Gelukkig zijnde steven je af op een dood die onvermijdelijk is totdat een of ander noodlot, of de tijd, plotsklaps een einde maakt aan de relatie die je ophemelde en waar het geluk hele boekdelen toegeëigend kreeg.

Dan is er nog het werk. Er zijn er die op verjaardagen vertellen over het werk dat ze uitvoeren en dan niet alleen op verjaardagen, maar zeker ook op borrels, tijdens de samenkomst op het terras, barbecues en desnoods tijdens een onverwacht treffen op straat. Ze zullen zeggen dat ze naar Dubai vlogen voor een verblijf in een magistraal hotel; waar de conferentie onbesproken blijft, maar de kamer elk denkbaar detail meekrijgt in het betoog van de gelukkige die weldra naar Hong Kong zal vliegen om zich ook daar te laten onderdompelen in de geneugten van weer een ander hotel met meer sterren dan nullen op je eigen salarisstrook. Het leven is een grap. De man die naar Hong Kong zal vliegen, doet dat om te vluchten voor zijn echtgenote die hij, niet eens meer sporadisch, maar elke keer meer zal bedriegen omdat het huwelijk al een poosje geen stand meer houdt, maar hij de kloten niet heeft om het haar te zeggen en zij uiteraard geniet van de nullen op het salarisstrookje, of beter; bang is wat de buitenwereld van hen zal denken. We houden elkaar allemaal vast met onzichtbare touwtjes.

Op sommige momenten, zo stel ik me voor, dan kijk je terug op je leven. Dan zijn er tal van momenten terug te vinden die de jaloezie de baas zijn. Dagen van kleine ontmoetingen met echte mensen. Dagen waar een kind een vijver in dondert en zichzelf redt, trots is en andermaal zijn heil vindt in het koude water, om het voorts uit te schreeuwen van plezier. Er zullen momenten zijn die zich vastgenageld hebben in je schedel. De zon op je bol toen je een wandeling ging maken om het hoofd leeg te krijgen. Het briesje dat je op dat moment niets deed, maar nu ineens even zal waaien. Het boek dat je las aan de kade van een stad. De seksuele uitspattingen die je wel ten deel zijn gevallen. De reis naar Dubai die je maakte om ook eens te proeven aan de luxe van een ander, maar ontegenzeggelijk teleurgesteld was in het land waar anderen het werk deden, en jij uiteindelijk niets had om jaloers over te zijn. Er zullen dagen terugkomen waar brandgangen speelparadijzen waren. De momenten dat je een geliefde wilde toeschreeuwen vanaf de daken. Het besef dat je, toen je eindelijk de klote had je vrouw te zeggen dat het huwelijk voorbij was, jij je vrij zou voelen en na een lange en moeilijke periode zou de opluchting er zijn, ook voor haar. Als je lang genoeg terugkijkt zul je zien dat het leven een grap is geweest. Dat alle pijnlijke, verontrustende, in angstzittende dagen er slechts waren om te benadrukken dat er naast dat meer is. De oorzaak van het verdriet is het leven, het gevolg is je te realiseren dat er meer moois is. Het leven is een grap, en niet eens zo flauw, maar wel een hele lange grap tot de clou.




donderdag 21 mei 2015

Achteraf naar de toekomst kijken

Je wil vast weten wie ik ben:
Ik gaf je al een realiteit
We hebben al momenten beleefd
Hoe de plichtplegingen er niet toe deden
En zo meer

We liepen door een poort, je droeg een jurk
Je handen waren koud, je was nog meer
naast mij –ik gaf je al een blik
Wanneer je boos bent, of enorm dwars
En zo meer

We lopen op zaken vooruit, wij treuzelaars
Alles wat blanco moet zijn heeft reeds kleur
Of vage contouren over welke kleur het zou
zijn, jij en ik

En zo meer

Ik kan niet rustig, of voorzichtig, of nadenken
Of niet met jou in het gras de liefde abstraheren
En weten dat er heden geen woorden zijn
Ik laat me meeslepen op dat wat telt
En zo meer

Ben ik een idioot, die in de Russische literatuur
boeken opeist als hoofdpersoon? Wellicht. En ben
Ik confuus en een domoor met rare gewoonten
En denk ik te kunnen zwemmen zonder rijbewijs?
En zo meer

Ik vraag me
Bevraag me

En zo meer. 

zaterdag 9 mei 2015

Het meisje dat Chayenne zou kunnen heten

‘Hoe wil je het hebben?’
Ik probeer haar aan de hand van mijn oude kapsel en mijn vocabulaire uit te leggen hoe ik mijn haren precies geknipt wil hebben. Faal. Op mijn mobiele telefoon laat ik een foto van mijzelf zien.
‘Daar kan ik wel iets mee’.
Ik hoop dat ze gelijk heeft anders zou het een kapster van niets zijn.
‘Wilt u uw haar gewassen hebben?’
Hoewel ik niets vervelender vind dan mijn nek in de uitsparing van een wasbak te leggen en warm water in mijn oren moet voelen sijpelen, stem ik toe. Het maakt het werk makkelijker. Ik ben een pleaser. Wanneer ze me voor gaat kijk ik naar haar kont. Mooi.

Ze praat veel en ik moedig haar aan omdat ik weet dat ze dan meer tijd zal besteden aan mijn haren en ik voorlopig niet terug hoef naar de kapper. Ook, dat zal ik maar beamen vind ik het prettig dat ze haar schaambot af en toe tegen mijn schouder duwt. Er zit een dun, zacht laagje vet overheen. Tussen mijn schouder en haar vlees zit een zeil. Meer niet. Nou vooruit, een t-shirt.
Als het gesprek bij haar hond aan is gekomen, merk ik dat ik niet echt meer naar haar luister, maar louter geniet van de aanrakingen en haar mond die glimlacht. Ik zoek de ogen in de spiegel, vind ze. Zwaar opgemaakt slaat zij ze neer. Ter hoogte van haar rechterborst hangt een naamkaartje met de naam Chayenne.

Bij de eerste vragen naar mijn leven antwoord ik summier, suggestief, zodat ze me meer moet vragen om achter de hele waarheid te komen. Een waarheid die verre van spannend is voor een meisje als Chayenne, maar die ik gaandeweg wel op kan poetsen met voorbijrazende auto’s, porseleinen beeldjes die ik abusievelijk liet vallen in de kamer van mijn moeder, de poedel die Poekie heet en die zo heerlijk op de bank kan liggen, de voetbalwedstrijden van mijn vrienden, de zwarte Golf die nu bij de garage staat voor een verfbeurt en meer van dat. Ze gaat voor de bijl. Even denk ik dat ik verliefd ben op dit meisje. Het zou zo maar kunnen, immers zijn er in de wereld wel meer onwaarschijnlijke stelletjes die een zielsgelukkig paar vormen. Althans voor de buitenwereld, denk ik meteen daarna. De wereld -ook bij de kapper- draait om leugens. 

Als ze me voor de tweede keer voorgaat, draag ik geen verhullend zeil meer.
‘Hebt u ook een klantenkaart?’
Ik overhandig hem, ze kijkt naar de kaart.
‘Ik kan deze niet accepteren, er zit geen foto op.’
‘Dat komt omdat mijn kapsel niet goed zat’, een grap die haar ontgaat en mij het volle pond kost.

Gelukkig hoef ik voorlopig niet naar de kapper.







zondag 3 mei 2015

Bus

Voor elke plek de poëzie, ruwgeworteld door graniet.
Sijpelend in de bus die aan zijn lijn zit. 
Roodomrand onder de ogen van de schrijver, zijn geliefden
en zij die ooit verloren, liefhadden, schiepen en schipperen
tussen creaties of wanhoop. 

Waar haren op armen vervlechten

Je voelt de eruptie van donkere wolken, 
Onweerskoppen kloppen in de lucht, 
pulserend. Waar de file stokt hul jij je;
parkeer jij je rust langs de berm van haast
De bliksem geselt de vlakke landen

Vanuit de bus die aan zijn lijn zit, rommelen
knopen in een strakgespannen koord.
Stokt progressie in een kolkende massa
vertakkingen alsook losse fragmenten.
 Haren verstrengelen trekken ruwgeworteld
aan de onderlaag van graniet 

stuwen plek voor de poëzie

woensdag 29 april 2015

Mijn beste vriend,


Het is niet het smeersel van de nacht

Die mij in mijn halfslaap houdt

En waarheidsgetrouw mengt, vriend

 

Hoewel ik slecht slaap, zoals je ziet

Zoveel purper zag je nooit nietwaar?

Zijn het geen waanideeën van mij

 

De bezichtiging van een doelloos brein

Het zal jou intrigeren; al die connecties

en verhaallijnen die maar buitelen

 

Je ziet vast, ze hebben geen einde

Kennen geen ultiem definitief, ze

Zijn gebaseerd op elke mogelijkheid

 

Oneindig verstrengelen ze, draaien

als haring om de simpele kern

en zoeken feitelijk naar antwoord, vriend

donderdag 23 april 2015

LA Living

LA living



Het hele gezin ging uit eten, het kleine telraam bleef thuis. ‘LA-Living, zo noemen ze dat’, zei mijn vader. Mijn moeder had vervolgens, fluisterend in mijn oor gezegd, dat het een smoesje van hem was -vader, zo zei ze, had promotie gemaakt op zijn werk.

Biefstuk werd geserveerd, voor hem, vrouw en kinderen kregen schnitzel. Ook zonder telraam kon de prijs worden berekend. Mijn zusje en ik lurkten wat verveeld aan flesjes Fanta, mijn moeder zat volledig opgedoft het taaie vlees te snijden en keek geconcentreerd naar de lap. Vader praatte honderduit over de kenmerken van LA-living. ‘Zo doen ze dat in Amerika.’

Toen het toetje geserveerd werd, keken we allemaal verlekkerd naar zijn Dame Blanche.

Mijn zus en ik mochten laat opblijven om griesmeelpudding te eten, met thee. Moeder had een grote pot gezet, van een enkel zakje. In zijn stoel, met de Telegraaf, dronk mijn vader genoeglijk een flesje bier.

Het vroor toen we naar bed gingen. Een boeket werd op de ruiten gevormd. Wij kregen sokken aan naar bed, vader mocht de kruik, geheel in stijl met zijn nieuwe leven.

Een paar maanden later stonk het huis nog naar sigaren, de dagelijkse Telegraaf lag onaangeroerd.  Moeder droeg haar schort, wij dronken thee, de ramen toonden bloemen.


De laatste keer dat ik mijn vader zag was twee jaar later, hij liep naast een blonde vrouw die ik niet kende. Ze foeterde op hem en balanceerde op hoge hakken. Ik weet nog dat ik dacht hoe onmogelijk het moest zijn om op die hakken te lopen. Misschien dat ze daarom zo boos deed tegen mijn vader. Ze had blond haar dat heel hoog zat, aan een koordje liep een poedel. Ik twijfelde even of het mijn vader wel was, maar herkende zijn stem –hoe verontschuldigend die op dat moment ook klonk.

maandag 20 april 2015

Boksen

Een touw is meedogenloos 
Zonder aspiraties vormt
Een paar handen compassie

Evenzo beton keihard is

En ook tot het bot toe
Als je hard valt

Water geeft nog mee
& leven ook,tenzij -
Er beton is, met touw

Dan verdrink je

Handen die compassie dragen
Of leven in de knoken 
Ballen vuisten 

Als ze geen meerwaarde geven
Aan al wat meedogenloos is





donderdag 9 april 2015

Wandelen. Naar de mensen toe

 

Acht kilometer wandelen

 

Dagelijks loop ik vier kilometer heen en vier kilometer terug voor een pakje sigaretten. Ruim een uur wandelen, zonder enige haast. 'Bezigheidstherapie ', zeggen sommige. Verder niets. De weg die ik neem is eender aan de weg die ik de dag daarvoor heb genomen. Er zijn weinig verrassingen te vinden. Links passeer je op de heenweg een begraafplaats die gebruikt zou kunnen zijn in films. Statig, oud, sereen. Op de terugweg passeer je hem rechts. Hetzelfde geldt voor de huizen die ophouden en de velden die verschijnen. En berken, een stoet aan berkenbomen naast de begraafplaats. Netjes in het gelid.

Soms draai ik muziek als ik loop, maar evenzo vaak niet, dan laat ik de gedachten de vrije loop. Het zijn gedachten die in een cirkeltje rondrennen en feitelijk niets toevoegen aan een oplossing. In zijn geheel genomen is het niet verstandig dagelijks acht kilometer te lopen als je werkt aan een probleem. Beter onderneem je dingen.

Wat mij het meeste verbaast aan de plek waar ik mijn onderkomen heb, is het complete gebrek aan winkels. Er is een cafetaria, een kroeg en daarmee heb je het wel gehad. De tijden van het cafetaria weet ik niet uit mijn hoofd en aangezien ik toch dagelijks mijn sigaretten elders haal zie ik de meerwaarde niet de openingstijden te achterhalen. Hoewel het praktischer zou zijn daar naar toe te gaan voor mijn rookwaar, zie ik er van af. Bezigheidstherapie, ziet u.

Sinds ik hier ben, heb ik niets zinnigs meer geschreven. Als de hersenen in cirkels denken is een ander onderwerp een metafoor voor wat je bezig houdt. Je komt altijd terug bij die eerste kerngedachte. 
Een wandeling waar andere mensen weggebruikers zijn, of mensen zijn die tanken, fietsen, of evenals ik wandelen, zouden een doorbraak kunnen zijn in het denken. Als je hen toelaat. Tot op heden is mij dat niet gelukt.

In kleine gemeentes groet men elkaar als men aan de wandel is. Ongeacht of ze elkaar kennen, knikken ze vriendelijk, stoten ze een welgemeend ‘hallo’ uit. Alles binnen het sociaal wenselijke. Ik doe daar niet aan mee. Schroom of zo. Interessante dingen zijn te vinden op de grond, zolang je maar kijkt –het liefst als er passanten zijn. Verdriet in de ogen kun je beter verborgen houden.

Straks zal ik weer gaan wandelen, heen en terug, acht kilometer in de benen om te kunnen roken. Ik zal geen steek verder komen met deze handeling, maar het dwangmatige neemt een vorm aan; zo, dat ik er inmiddels naar uitkijk. Ik stel mijzelf ten doel vriendelijk te zijn, verwondering te hebben en mensen toe te laten in mijn leven. Het probleem dat een oplossing zoekt is er één die mij geen definitief antwoord zal geven. Hoe ver ik me ook in het niemandsland verstop, er is geen ontkomen aan. De realiteit is niet iets waar ik voor zou moeten vluchten, een doel in het leven is iets om na te streven. Babystapjes. Eerst maar eens ‘hallo’ tegen de passanten.  

De tuin

 

Het uitzicht de tuin in is groots. De lengte van een voetbalveld, met her en der begroeiing. De tuin is mooi. Het raam waar ik doorheen kijk heeft een groot wit kruis, waardoor het geheel verdeeld wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van het raam hangen lichtgele gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in Groot Brittannië vertoef, of ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in Nederland. Dat gevoel wordt versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik dagelijks ga wandelen.

Vanuit het raam kijk ik op de grote zwemvijver. In het water: de zachte rimpeling van een povere wind; de reflectie van bomen net voordat er blad aan zit; en een grote dikke mist.
Wattig. De walnotenboom prikt wat takken door het wit heen, het besef dat er meer is dan deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.

Ik vraag me het nut af van een enorm grote tuin. Een klein privédomein om in rond te banjeren en sigaretten te roken, of slechts te mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde kunnen zijn.
Toch, en ik wil niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt dit uitzicht mij de neus uit. Elke dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde rimpeling van hetzelfde water, dezelfde schrijvertjes die over het water vluchten van de naderende gestalte die daar zijn rondjes loopt. Zou Monet dat hele waterlelieschilderij niet gewoon geschilderd hebben om juist dat beeld uit zijn knar te krijgen? Dagelijks die perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet met een woord in mijn hoofd heb gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens voorbij kwam ‘Rododendron’, net zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om er maar af te zijn.

‘Maar’, zo zal men misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin er anders uit, nu weer eens mist, dan weer eens de rode gloed van de zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven te zitten’. Goed punt zou je daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden als ik naar buiten kijk, maar evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit deze kamer zou hetzelfde zijn. De veranderingen zullen miniem zijn onder het oog van iemand die elke dag kijkt. De wrange smaak van herhaling moet doorbroken worden.

‘Wat een ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die verbittering, dat sombere dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De gelatenheid waarmee ik alles over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid ben stappen te zetten om deze situatie, waar ik thans in zit, achter me te laten. Natuurlijk doe ik dat wel, beter is het echter mijzelf ervan te weerhouden al te gehecht te raken aan deze ‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel en vanuit daar moet het besef komen dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn Waterlelieschilderij volgens mij heeft gemaakt –om afstand van het beeld te nemen.



Een stukje naar de mensen toe

Langzaamaan begin ik in het ritme te komen dat opzwepend genoemd kan worden. Misschien is het de zon, of misschien is het de vrijheid die ik mij permitteer mijzelf op een terras te zetten nadat ik een stuk heb gewandeld. Zo kan ik een biertje drinken en weer terug wandelen. Onder het mom van: als je jezelf niet kietelt, lach je nooit. Het aloude gezegde -doet het goed bij de verbitterde. En nee, ik ben niet geheel verbitterd.

Vandaag is de derde dag dat ik schrijf over de huidige situatie waarin ik weelderig vertoef. Hoewel de kerngedachte ‘liefde’ mij elke ochtend wekt als eerste gedachte en deze liefde mij bezoekt in de onrustige dromen; en zo ook op onbewaakte momenten ineens opdoemt zoals zij in de onstuimige geschiedenis was, kan ik inmiddels ook zeggen dat ik heb liefgehad. Dat is natuurlijk iets waard. Dat ik op haar zou wachten bijvoorbeeld. Het zal jou stom in de oren klinken, maar zelden, of eigenlijk nooit of te nimmer, ben ik zo overrompeld door wie dan ook. Ze heeft me bij de strot, nog steeds, en ik weiger te vechten voor ademruimte. Is dat masochistisch?

Ik heb vroeger veel nagedacht over het bestaan van ‘ware liefde’ en op het moment dat je daar niet meer aan denkt, het geloof in ware liefde weg is, staat ze ineens voor je neus. Vol energie, levenslust, vrolijkheid, drive, ambitie en nog wat superlatieven waarmee ik haar zou kunnen beschrijven. 
Een vulkaanuitbarsting. Een adembenemend landschap dat opdoemt nadat je de top van de berg hebt beklommen. De eerste keer vliegen. Een verfrissende plons in het koude water. Eveneens was het menselijk, te bevatten. Nooit heb ik haar op een voetstuk hoeven plaatsen, vaak hield ik mijn mond als ze langs me heen liep en ik haar zag stralen. Woorden waren niet altijd nodig om te beseffen dat ik haar liefheb. Nog steeds ja.

Noodgedwongen ben ik hier, een poosje nu al en ik weiger me hier thuis te gaan voelen. Hoe gastvrij de mensen waar ik woon ook zijn, dit is niet mijn huis. Het gebrek aan contact met de buitenwereld kan ik via social media nog enigszins rechttrekken, het echte menselijke contact niet. De dagen zijn lang, de minuten gaan traag en ik probeer zo laat mogelijk naar bed te gaan, zodat ik lang slaap en de dag al halverwege is als ik ontwaak. Vervolgens faal ik daarin en begint mijn dag gewoon als mensen die werken opstaan. Ik knaag een boterham weg, want dat wordt me verplicht. Ik drink koffie en rook een sigaret in de tuin onder toeziend oog van de schrijvertjes die wegvluchten op het water. Kikkers zijn er inmiddels ook. Daarna is er de leegte. Een leegte die alleen opgevuld wordt door de recente geschiedenis. Een geschiedenis die ik niet wil laten ontsnappen, waar ik mijn toekomst van wil maken.

Tijdens de wandelingen, langs het kerkhof, langs de berken en huizen en velden, denk ik na. Wat, waar en hoe? En ik vind niets. Er zijn geen oplossingen behalve de tijd die ik over me heen laat spoelen. Trage tijd, droge tijd, lege tijd. In mijn oren vecht muziek tegen mijn gedachten. Hoe harder de muziek staat, hoe beter het voor je is zou je denken; fout! Daar is Typhoon met zijn: 'ik heb issues maar in de kern ben ik bestemd voor je, jij hebt issues maar bent bestemd voor me’ en dan gaat de muziek uit. 
Laat me maar even niet aan je denken.

Helaas, kleeft aan alles een herinnering, of een vurige wens. De bloesem die bij menig huis in bloei staat, de balken in de achterkamer hier, de koffie die ik zet in de keuken met de indeling die gelijk is aan haar keuken, de muziek, de boeken, de kleren, de geur, kikkers, asperges, het eeuwige verlangen haar te zien, bij me te hebben. 

Elk detail haal ik me voor de geest, elke dag dat we samen waren, of niet, maar elkaar spraken. De woorden die we gedeeld hebben, de plannen die er waren. Dagelijks, elk uur van de dag en ik wil niet dat het ophoudt.

De zon schijnt buiten, het is officieel lente. Ik voel de energie in mijn lijf terugkomen. Douchen, naar de mensen toe. Dwars door die muur van pijn heen, maar laat haar eerst nog maar even toe in je gedachten en wacht.














woensdag 8 april 2015

De tuin

Het uitzicht de tuin in is groots. De lengte van een voetbalveld, met her en der begroeiing. De tuin is mooi. Het raam waar ik doorheen kijk heeft een groot wit kruis, waardoor het geheel verdeeld wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van het raam hangen lichtgele gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in Groot Brittannië vertoef, of ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in Nederland. Dat gevoel wordt versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik dagelijks ga wandelen.

Vanuit het raam kijk ik op de grote zwemvijver. In het water: de zachte rimpeling van een povere wind; de reflectie van bomen net voordat er blad aan zit; en een grote dikke mist.
Wattig. De walnotenboom prikt wat takken door het wit heen, het besef dat er meer is dan deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.

Ik vraag me het nut af van een enorm grote tuin. Een klein privédomein om in rond te banjeren en sigaretten te roken, of slechts te mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde kunnen zijn.
Toch, en ik wil niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt dit uitzicht mij de neus uit. Elke dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde rimpeling van hetzelfde water, dezelfde schrijvertjes die over het water vluchten van de naderende gestalte die daar zijn rondjes loopt. Zou Monet dat hele waterlelieschilderij niet gewoon geschilderd hebben om juist dat beeld uit zijn knar te krijgen? Dagelijks die perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet met een woord in mijn hoofd heb gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens voorbij kwam ‘Rododendron’, net zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om er maar af te zijn.

‘Maar’, zo zal men misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin er anders uit, nu weer eens mist, dan weer eens de rode gloed van de zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven te zitten’. Goed punt zou je daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden als ik naar buiten kijk, maar evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit deze kamer zou hetzelfde zijn. De veranderingen zullen miniem zijn onder het oog van iemand die elke dag kijkt. De wrange smaak van herhaling moet doorbroken worden.

‘Wat een ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die verbittering, dat sombere dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De gelatenheid waarmee ik alles over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid ben stappen te zetten om deze situatie, waar ik thans in zit, achter me te laten. Natuurlijk doe ik dat wel, beter is het echter mijzelf ervan te weerhouden al te gehecht te raken aan deze ‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel en vanuit daar moet het besef komen dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn Waterlelieschilderij volgens mij heeft gemaakt –om afstand van het beeld te nemen.



dinsdag 7 april 2015

Acht kilometer wandelen

Dagelijks loop ik vier kilometer heen en vier kilometer terug voor een pakje sigaretten. Ruim een uur wandelen, zonder enige haast. Bezigheidstherapie zeggen sommige. Verder niets. De weg die ik neem is eender aan de weg die ik de dag daarvoor heb genomen. Er zijn weinig verrassingen te vinden. Links passeer je op de heenweg een begraafplaats die gebruikt zou kunnen zijn in films. Statig, oud, sereen. Op de terugweg passeer je hem rechts. Hetzelfde geldt voor de huizen die ophouden en de velden die verschijnen. En berken, een stoet aan berkenbomen naast de begraafplaats. Netjes in het gelid.

Soms draai ik muziek als ik loop, maar evenzo vaak niet, dan laat ik de gedachten de vrije loop. Het zijn gedachten die in een cirkeltje rondrennen en feitelijk niets toevoegen aan een oplossing. In zijn geheel genomen is het niet verstandig dagelijks acht kilometer te lopen als je werkt aan een probleem. Beter onderneem je dingen.

Wat mij het meeste verbaast aan de plek waar ik mijn onderkomen heb, is het complete gebrek aan winkels. Er is een cafetaria, een kroeg en daarmee heb je het wel gehad. De tijden van het cafetaria weet ik niet uit mijn hoofd en aangezien ik toch dagelijks mijn sigaretten elders haal zie ik de meerwaarde niet de openingstijden te achterhalen. Hoewel het praktischer zou zijn daar naar toe te gaan voor mijn rookwaar, zie ik er van af. Bezigheidstherapie, ziet u.

Sinds ik hier ben, heb ik niets zinnigs meer geschreven. Als de hersenen in cirkels denken is een ander onderwerp een metafoor voor wat je bezig houdt. Je komt altijd terug bij die eerste kerngedachte. 
Een wandeling, waar andere mensen weggebruikers zijn, of mensen zijn die tanken, fietsen, of evenals ik wandelen, zouden een doorbraak kunnen zijn in het denken. Als je hen toelaat. Tot op heden is mij dat niet gelukt.

In kleine gemeentes groet men elkaar als men aan de wandel is. Ongeacht of ze elkaar kennen, knikken ze vriendelijk, stoten ze een welgemeend ‘hallo’ uit. Alles binnen het sociaal wenselijke. Ik doe daar niet aan mee. Schroom of zo. Interessante dingen zijn te vinden op de grond, zolang je maar kijkt –het liefst als er passanten zijn. Verdriet in de ogen kun je beter verborgen houden.

Straks zal ik weer gaan wandelen, heen en terug, acht kilometer in de benen om te kunnen roken. Ik zal geen steek verder komen met deze handeling, maar het dwangmatige neemt een vorm aan; zo, dat ik er inmiddels naar uitkijk. Ik stel mijzelf ten doel vriendelijk te zijn, verwondering te hebben en mensen toe te laten in mijn leven. Het probleem dat een oplossing zoekt is er één die mij geen definitief antwoord zal geven. Hoe ver ik me ook in het niemandsland verstop, er is geen ontkomen aan. De realiteit is niet iets waar ik voor zou moeten vluchten, een doel in het leven is iets om na te streven. Babystapjes. Eerst maar eens ‘hallo’ tegen de passanten.  






                                 

woensdag 1 april 2015

Sollicitatie: Programmamaker Lezen en Literatuur

Programmamaker Lezen en Literatuur


Geachte heer, mevrouw,

Hoe vaak zal het nu gebeuren dat op het juiste moment, de juiste dingen je onder ogen komen? Iets dat je ziet, registreert en voordat die registratie eenmaal ingedaald is, spelen de radertjes in je hoofd al in op de mogelijkheden die dat ‘iets’ je te bieden heeft –en jij dat ‘iets’.

Deze ochtend, ik was net wakker, zag ik in mijn mailbox een functie voorbijkomen die bij me past. Alsof iemand een functiebeschrijving had geschreven speciaal voor mij. Naadloos. 1 op 1. Een huwelijk dat wel zou passen. Een functie die mij een rijker mens zou maken, een functie waarvan ik zeker weet dat ik een meerwaarde ben. Competenties, liefde en wil borrelden op en streden om het hardst in mijn nog slaperige hoofd. Ik dronk een koffie en probeerde rustig na te denken. De juiste woorden voor een brief. Hoe is mijn CV? Zouden er heel veel kandidaten zijn? (waarschijnlijk wel). Kortom heerste er een opwinding die ik niet getemperd kreeg. Misschien nog steeds niet.

De functie die ik wens te bekleden is die van Programmamaker Lezen en Literatuur bij de bibliotheek Midden-Brabant, Tilburg. De bibliotheek is met een kentering bezig, ze zijn een weg ingeslagen om een meerwaarde te zijn in een digitaal tijdperk. De primaire doelstellingen verschuiven met de tijd mee, dat is prijzenswaardig, dermate dat ik daar mijn steentje aan bij wil dragen. Niet alleen uit liefde voor de literatuur en het lezen, maar eveneens omdat ik vind dat de bibliotheek een groot goed moet zijn in een verschuivend landschap. De rots die de bibliotheek in mijn jeugd is geweest (Blyton, Dahl, Hartman, Brusselmans, Mulisch etc.) zou het voor iedereen moeten zijn en blijven.

De vraag die ik mij stelde was; hoe krijg ik die liefde, mijn competenties en de absolute wil in een brief? Kort en zakelijk, een tikkeltje informeel en toch persoonlijk? Ik kan u zeggen dat ik die vraag nog niet heb kunnen beantwoorden. Wel heb ik gezeten om die brief te schrijven, mijn motivatie staat min of meer. Ik zal die motivatie alleen moeten herschrijven, het enthousiasme wint het nu van de ratio.

Tijdens de koffie die ik dronk kreeg ik het volgende idee. Waarom zou ik mijn enthousiasme beteugelen en plaatsen in een zakelijke vorm? Waarom zou ik niet juist dat enthousiasme inzetten om aan te tonen dat ik de geschikte kandidaat ben voor de functie die ik ambieer te bekleden? En welk risico loop ik als ik de opwinding niet beteugel? Een risico, veronderstel ik nu, die het waard is om te nemen.

Via deze weg bied ik de bibliotheek Tilburg mijn diensten aan (uiteraard zal er een motivatiebrief en mijn bijgevoegd CV verstuurd worden.)  Ik ben Bas Geeraets, voormalig stadsdichter van Veghel, mijn liefde gaat uit naar de literatuur. Vanuit die liefde stuur ik u deze brief. Als stadsdichter heb ik mij ingezet om de literatuur een plaats te geven, ik heb dat gedaan via een vijftal literaire avonden onder de noemer VERS. Allen waren zij succesvol. Bij de Week van het Schrijven in 2013 heb ik een tweetal avonden georganiseerd vanuit de bibliotheek in Veghel. Ik heb via social media een vast (landelijk) netwerk, ben enthousiast, ondernemend, gretig, gedreven en heb de absolute wil om voor de bibliotheek te Tilburg te komen werken.

Mijn wens, en doel is, dat de mensen die mij kennen en dit lezen, dit zullen beamen. Ik hoop u op deze manier te overtuigen dat ik de juiste persoon op de juiste plek zal zijn en tijdens een gesprek hoop ik u daarvan nog meer te kunnen overtuigen.

Hoogachtend,



Bas Geeraets




vrijdag 27 maart 2015

De Tandem Van Het Gelijk

Vanuit de samenleving worden ze vaak veroordeeld; partners die dezelfde jassen dragen, uniseks fietsen hebben en elke beslissing samengevoegd hebben tot een enkele mening. De tandem van het gelijk. Op zondag mogen ze graag een fietstocht maken. Met name bij de dorpskroegen langs de route zul je ze zien. Alle twee een ijsthee en dan weer verder. Zwijgzaam. Het is onmogelijk ze afzonderlijk van elkaar te zien. Op foto’s zie je bijna dat het één persoon is, hoewel zij misschien donker haar heeft en hij blond. Een spiegel tussen hen in.

Ergens zijn zij voor elkaar gevallen, op een moment dat zij nog enige zeggenschap hadden over de eigen keuzen, maar daar oprecht moeite mee hebben gehad –veronderstel ik. Eigen keuzes die, in een wereld als die van ons, soms maar met moeite genomen kunnen worden. Niet alleen omwille van de mogelijkheden, maar vooral vanwege het ontbreken van die mogelijkheden.
Niet iedereen heeft de juiste gunfactor, niet iedereen dezelfde mate van geluk.
Soms vraag ik me af of een dergelijke relatie een veroordeling tot elkaar is, en dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Maar stel, dat het zo is, dat zij elkaar nodig hebben om een duidelijk front tegen de boze buitenwereld te vormen. Wie ben ik om daarover te oordelen? Alleen is ook maar alleen toch?

Gisterenavond zag ik een dergelijk stel. Vanuit de trein was ik ze aan het bespieden, stiekem. Uit de tassen die ze bij zich droegen kon ik zien dat ze naar het spoorwegmuseum waren geweest. Op zo’n moment vorm je al snel een beeld van deze twee-eenheid. Als escapisme vanuit het eigen onvermogen is het fijn fantaseren. De bal bij de ander leggen.


Naarmate ik langer naar ze keek –hij een jas die een maatje groter was dan die van haar, maar verder gelijk was, zij dezelfde schoenen als hem- kwam ik langzaamaan tot een ander inzicht dan het ‘bespotten’. Schuin voor mij zaten twee mensen die in een maatschappij als die van ons hun weg moeilijk hebben kunnen vinden. Waar zij eerst op het voorkomen beschimpt zouden kunnen zijn, of misschien te timide waren om voor de eigen kansen te vechten, doen zij het nu samen. Eigenlijk geven ze ons een dikke middelvinger, fuck it, wij doen het zo en dat werkt.

maandag 23 maart 2015

Lijmmiddel

Lengende dagen en papier vol geloof
Als het regent lijkt de tijd langer te duren:

‘spoelt het de tekst weg?’
‘Nee, mijn lief, die tekst staat elders gebrand.’
‘Maar als het papier breekt of papperig…’
‘dan niets, dat neemt niets weg’
‘waarom schreef je het dan?’
‘Soms maak je iets substantieel’
‘Als bestaansrecht?’

‘Ja, zoals wij.’

Ik ben tachtig, duw mijn handen in een witte pap
Het voelt nog altijd warm

zondag 22 maart 2015

Vanaf de hoge

In het water, dat aan de andere zijde de kant slaat
spiegelt het beeld van wolkenbrij als suikerspin
De lucht is warm en zucht over mijn blote schouders

Als ik zou springen zou ik toegeven aan
Dus twijfel ik, sta stokstijf, zwem in gedachten

Een meisje in bikini, zwart, ligt ergens beneden
Het gras om haar handdoek heen is begeerlijk

Ik wip op, draai mijn bovenlijf naar beneden
Juich omgekeerd als ik kopje onder ga

vrijdag 20 maart 2015

implosie

Hij wil zich uitwringen in de taal
De vorm van uiten, zoeken, vinden
Maar, als de vlek niet weg te poetsen

Het bestaansrecht twijfelt aan zijn woorden
Misgrijpen bij een ijle lucht lijkt het-
Ingesleten vlakken op de looppaden is het

Of dat te maken heeft met vocabulaire?
vraagt ze en hij wijst dat af, want
zijn reactie vanuit de emotie grijpt lukraak

Een hond schrokt brokken op, de mist
verduistert een eclips, de wereld lijkt klein
door gebrek aan zijn expansiedrift

donderdag 19 maart 2015

Ik heb haar liefhebben gehad

Ze verdubbelen tranen tot ze weer eens op zijn;
 mijn shirt geheel doorweekt

In de nacht als ik me veilig voel krijst het zo hard
Muizen schieten dan ineens het holletje van de buik
                                                -bliksemsnel binnen

Ze knabbelen aan het ingekapselde werk dat ik
immer zwijgzaam houd, op een kamer met een uitzicht
                                               -zwart/nat als de nacht

Het eenpersoonsbed dat ik eigen maak door er veel in te slapen
zit te strak om mijn lijf, zo stoot ik mijn knie weleens
                                               -of dat malende hoofd

Soms wil ik de deken terugtrekken van niemand die daar ligt
eveneens zoeken mijn handen in het luchtledige wat er voorheen was
                                               -maar alleen als daar muizen zijn

De kamer is een blok om in af te kicken, evenals het bed zo klein
elke keer als de zon op zal komen mijmer ik alvast terecht

                                               -ik heb haar liefhebben gehad

dan vertrekken de muizen

zaterdag 7 maart 2015

Een bange muis


De laatste tijd heeft hij nogal last van waanbeelden. In elk propje ziet hij het kleine lijf van een knaagdier die, grijs (of bruin) in zijn vacht, langzaam opgevreten wordt door de tijd. Zijn ogen zijn schichtig geworden, alsof hij net klaar is met het kijken van een horrorfilm. In het donker. Alleen. De man is er bang van geworden en dicht vertrouwde geluiden in zijn huis toe aan boemannen die het op zijn leven gemunt hebben. ‘Waarom woon ik toch alleen, en wat bezielt mij het licht niet standaard aan te houden in de nacht?’
In de avonden, als de lampen nog branden, hij in zijn zetel naar de televisie staart, schieten zijn ogen van links naar rechts. De duizenden muizen in zijn gedachten laat hij niet los. Er is geen ontspanning. Daar schiet er weer eentje weg, geschrokken van het licht van de passerende auto in zijn straat. Een straat met een paar huizen, aan de rand van een klein bos, waar in de zomer de kinderen hutten bouwen en vanwaar nooit een mythe is gekomen die zijn angsten recht overeind zou kunnen houden. Geen balk die voldoende stut.
Wanneer hij naar buiten kijkt, overdag, dan voelt hij het bos op zich drukken. Dermate dat hij niet anders kan dan zelf een kijkje gaan nemen, als bevestiging van het bestaan van zijn eigen nuchterheid. Er is nog een greintje reëel besef.  
Hij trekt zijn schoenen aan, de rug vlak tegen de muur zodat er niemand achter kan glippen en hem het mes in de rug kan duwen, net boven de zwevende rib. Er gaat een rilling door hem heen als hij opstaat, de vloer onder zijn voeten kraakt en de afstandsbediening verschuift door de verandering van de vorm van het kussen. De rilling explodeert in een spastische, abrupte, samentrekking van spieren. ‘Daarom woon ik alleen.’ 



Het blad is al aan het vallen. De steel een staart. De kromming van de nerf is een gevolg van uitdroging. Een levenloos lijfje. Bloed rond de verwrongen spieren. Maar hij moet doorstappen, zijn ogen ontspannen, anders klapt hij dadelijk nog over de stoeprand, ligt hij op de grond, als prooi voor hen die hem kwaad willen berokkenen. Hij vergewist zich er van dat er niemand op straat is. Achter het bosje in zijn tuin, zou zich iemand kunnen verschuilen. Dat bosje moet er uit. De wind tekent lange schaduwen op een zonnige dag. Ellenlange lijven waarvan de armen zijn als de takken van een oude eik. Vingers als mespunten. Het gevaar schuilt op elke hoek.
Als hij zich herpakt heeft –reden, ratio, reden, ratio- stapt hij de straat over het bos in.
Het kruiphout lijkt zijn benen te willen grijpen. De wind zingt liederen van de dood. Vogels die wegvliegen van de naderende mens zijn aasgieren die het gemikt hebben op de ogen. Overal zijn muizen. Het krioelt in zijn hoofd alsook over de met knaagdieren en botten bezaaide grond. In zijn broekzak zoekt hij iets om zichzelf mee te verdedigen.

In de portiek van zijn eigen dood brengt hij zijn hand naar de deurknop, draait en komt tot de conclusie dat de knop niet meegeeft. De toegang is hem ontzegd. Hij wil er van af zijn. Het wordt steeds erger. De lampen blijven inmiddels aan gedurende de nacht. Zijn ogen zijn wijd opengesperd. Zijn bange gedachten fabriceren hopen vuil in de kamers. Ongewassen kleren vormen een berg. Onder de berg kan alles zich verschuilen. Etensresten sieren zijn keuken en zorgen terecht voor een voedingsbodem van zijn groeiende angst. Maden ontpoppen zich tot vliegen. Fictie ontpopt zich tot realiteit. De muizen verliezen de schichtigheid en paraderen uit het bos zijn huis binnen. Nog meer lampen worden ontstoken. Messen en stokken vergezellen hem om mee te slaan. Een verdedigingsmechanisme dat zijn dood zal inleiden.

Het bos omhelst zijn huis. De zuigende kracht van de natuur voert naar de vergankelijkheid van diezelfde natuur. De deur staat al tijden op een kier. Verf bladdert van de sponning. De kinderen mijden het huis waar de bange muis woonde. Angst houdt zichzelf in leven.






donderdag 5 maart 2015

Nog 35 minuten

De tijd verspringt per zestig seconden, maar soms mis ik de minuut
Dan staat er hoeveel graden het is en overlapt temperatuur tijd
Vanuit binnen is het warm en schommelt er niets.
De tijdswaarneming
Daargelaten

Ik wil graag naar huis, waar de vloeren nauwgesloten planken zijn
Waar niets ligt van mijn geschiedenis maar de toekomst heden overlapt
Vanuit binnen is het warm, er schommelt vrij veel en vrij vrij
De tijdswaarneming
Daargelaten

ik wil graag naar huis


maandag 2 maart 2015

Blijf bij mij

Blijf bij mij

De radio in de auto staat aan. Er rijden te weinig auto’s over de snelweg om ons echt druk te maken over het verkeer. Een rechte, lange, brede weg. We rijden naar de zon toe, achter ons doet de nacht niet eens moeite om ons nog bij te benen. De nacht is een geduldig creatuur, zonder haast trekt hij zich terug, wetende dat een andere keer zijn kans zal komen.
De radio draait nummers die niet in ons plaatje passen. Niet nu. We switchen naar andere zenders. Muziek die ons niet laat denken aan onze leeftijd, of vergankelijkheid, of wat dan ook. Muziek die ons even laat vergeten, maar alles klinkt zo bekend, vrijwel alles heeft zich gehecht aan ons bestaan en omdat alles zich heeft vastgehecht aan ons bestaan is het lastig zoeken. De keuze is beperkt. Het aantal zenders komt niet over de 6 heen.
We schudden ons hoofd bij de ene zender, kijken elkaar aan bij de volgende. Dan staken we onze zoektocht omdat we weten dat we voor altijd en eeuwig door kunnen zoeken naar iets nieuws. We willen ons onthechten, even niet meer in deze wereld leven en dat lukt niet met de radio.

We reden de hele nacht, de navigatie had verscheidene plekken aangewezen waar onze reis naar toe zou gaan. Moe waren we. Flauwe grappen namen de overhand, zoals dat gebeurt bij vermoeidheid. De loom- en meligheid namen de controle over. We probeerden iets te doorbreken.

Kun je begrijpen dat, in sommige gevallen, er naarstig gezocht wordt om een gemoedstoestand, of ingeslopen patroon te doorbreken? En als je dat kent, hoe doe je dat dan?

We hadden willen slapen denk ik, uren, jaren. De moeheid in ons lijf hadden we niet meer willen negeren, we zouden er weldra aan toe moeten geven. De ogen sluiten, samen een rustige ademhaling vinden. Draaien tot je lekker ligt. Behaaglijk, naast elkaar wegzakken in de zoete dromen.

Het fijnmazige wegennet wordt langzaam bevolkt door medeweggebruikers, zonder dat wij ook maar iets los hebben kunnen laten. De nacht die inmiddels achter ons lag, had sporen achtergelaten die ons de komende weken zouden achtervolgen. Een enkel telefoontje. De nacht is een geduldig creatuur –ook bij lengende dagen.

We hadden nu, even, alleen elkaar. Mijn ogen gleden over haar lichaam, haar ogen gefixeerd op de weg. Misschien was het de vermoeidheid, misschien het repetitieve patroon van de strepen op de weg.

Paul de Leeuw, zet zijn meest emotionele stem op, gevolgd door Ruth Jacott die, vol geveinsd gevoel, De Leeuw antwoord geeft. Haar ogen draaien van de weg, ze kijkt me even aan, dat voel ik. Zonder iets te zeggen weten we dat er iets is doorbroken, dat de ontspanning ons even echt bezoekt. We lachen zonder geluid, we zijn bijna thuis.




woensdag 25 februari 2015

De muur

De enorme muur:
Weliswaar lief, kun je er niet overheen kijken
Weet je niet wat daarachter
-ook al wil je zo graag
Juist dat

Je stompt je knokkels aardig op onmacht
De muur beweegt niet mee, lief, ook als je schopt
Of krabt of je hoofd tegen de stenen slaat

De stapel stenen draagt mijn naam
Al dan niet gevormd door spuitverf
En verwarmd door de zon

Ik mag nieuw zijn in je tuin
Staan in het licht
Maar als je omvalt


Mag je op mij leunen

vrijdag 13 februari 2015

Onderhuids



Je schrijft woorden op mijn huid; 
Ik hoor ze fluisteren, van zacht naar hard
Dragen ze inkt in onzichtbare letters

Er zijn duizenden vonken die spatten
Van binnenuit kerft zwavel kleine gaatjes

Vanuit de onderhuid naar
                         -berggebieden

Het getrainde oog heeft weet van vuurwerk dat jij ontstak
leest als braille; Kalligrafeer mijn kippenvel




maandag 9 februari 2015

Dag.

Ik kan, met mijn ogen dicht, de hoeken van dit huis tekenen
de maten van de vertrekken zitten in mijn voeten
ook met de ogen toe -ik ken het hier van haver tot gort

Boekenruggen staan als legpuzzel van een oud geluk
Ik kan ze bespelen als de piano, akkoord na akkoord
dominostenen -al lang klaar voor de val

Als ik douche is het vluchtig, ruw de handdoek
de huid een droogrood. Onrustige benen bij
de knieholten, alsof ze lopen willen -rennen zelfs

wat er hier ooit was
doet daar niet toe
                                                     -verder






donderdag 29 januari 2015

Kroegentocht

I

Heel even maar, zwelt de muziek aan
Een hemelvaart aan geluid die neerploft
Op het broze weifelende lijf

Niets minder dan zevenhonderd
Misschien wel meer, stalen klappen
Op het gehoor, de ogen, alles

Niets blijft onbedekt
Als water

Dan stap ik binnen, kijk rond
Ongelijke stappen kraken op hout
Een kruk, een tafel, ik ben al laat

Als ik zit en bier drink, voel ik je ogen
Die van jou beantwoord ik niet

II

Als je lijnen trekt over de weg die ik nam
Zul je rondjes tekenen, wijde, smalle
Op de kaart zal deze plek een gat krijgen

Alle kroegen zullen gaten zijn
Cirkels over een land, een continent

En steeds ontwijk ik je ogen
Hoe bombastisch je orkest

III

De adem is een percussionist
de roffel van je brom

En alleen zul je duikvluchten
Op het repetitief couplet

Alles ingegeven
Door de slok en de snaar

Die elkaar niet mogen treffen