zondag 29 december 2013

Zelfrijzend bakmeel hou je niet tegen

Ze vraagt me dingen die langzaam binnensijpelen
Als ze binnen zijn zetten ze uit, gist doet het goed in warmte
-Wat wil je? Wat wil je nu?
-Ik weet het niet, ik zit zo vol met vragen

(Zelfrijzend bakmeel)

Ondertussen weet ik echter dondergoed
Dat vlijmscherpe messen deeg zagen in hapklaar
Afgebakken kadetjes liggen klaar voor verkoop
En ik veins niets te weten

Zo ritsel ik bussen door de nacht
Langs de lange weg; woorden te vergaren
drank te drinken in het ongewisse
Maar daarna, weet ik het niet

Ik zou vrij zijn en eenzaam
&
Zoeken naar jou
Je vinden en jij zou vragen
-wat wil je nu?

woensdag 25 december 2013

De dichter

De dichter draagt zijn illusie
Een warm exclusief bad
Waarin het waden, o het waden
zo heerlijk is

De dichter, hij is verknipt
Een zondaarzieke geest
Een verwijt aan engte
Waar hij breed is

Zijn woekerende brein
Pulkt in gaatjes zo klein
Dat geen mens -
Behalve hij

Zijn tobbe
Een illusie
Waar het vuil
De verwondering
Te boven gaat
En waar hij
Andermaal
Tot uw walging
Onderduikt




zaterdag 21 december 2013

Zoals in een dorp

In haar jurk fladdert ze door de straten
van een gewoon dorp met ruitjesramen
en rijtjeshuizen
welteverstaan

Het is schemerig omdat de schrijver
het schemerig wil hebben
ook miezert het lichte spetters
koud! -verdomme zeg

De vrouwenbenen glimmen in lamplicht
Meewarig kijken mannen, gelijk dat liedje
van Clouseau, maar de vrouwen
o de vrouwen

Ze klessebessen er op los
van ongehoord
tot zedeloos
en blaasontstekingen

maar zij fietst gewoon
door de straten
en is niet echt echt
maar zo'n idee

dat het elders groener is

vrijdag 20 december 2013

Neuken

Zo trek ik je wollen muts af
Zoenen we loopneuzen
Roodomrand gelaat
Elkaar

Trap je slipje uit en proef brandend leven
Slok je lentestromen op
Wil wederom in je kruipen
Dansen op je maat

Ik wil je adem volgen
Ik wil je omarming
Je opslokken met de mond
Ik wil je, wil je, wil je

De zomer komt
Wijdbeens aangeboden
De vakantie

Ik hijg op je vloed
Draal op je eb
We nemen in getijden

Palmbomen
Kokosnoten
Het zand heet

We doen de mutsen af
In vol licht

We doen dingen
Die we vroeger deden

Ik wil je stralend
Herfstbuien over kinderkopjes

Laat me glijden

Zoals weleer
Die weeromstuit

Landsgrenzen passeren
In zware lucht die-
Ons draagt

De onmetelijke diepte
Waar ik doordring

Wij niet
Wij gaan nooit dood
Van neuken

X

donderdag 19 december 2013

Tjokvol.

Het besef dat, vastomlijnde plannen
desastreuze gevolgen kunnen hebben
gedurende de realisatie van deze dag
dringt zich aan ons op

Een willekeurige zaterdag -immers- vul je
niet met moeten of kunnen, maar dient
altijd mee te golven met je gevoel en de
zekere wens

Wensen zijn altijd paraat, dat gevoel schakel je ook niet 1-2-3 uit, plan maar eens vastomlijnd. Je zult het voelen -het wringt van buik tot naad

Doch als je tot deze conclusie komt en het zaterdag zou zijn, dan was alles maneschijn en rozenbotteljam. Maar vandaag is vrijdag, gejaagd, vastomlijnd als zinnen zonder spaties.

Tjokvol.

maandag 16 december 2013

Best een drieste actie

Toen stonden ze op en gingen alles omvatten
Een hels karwei en -hoewel driest- een nobele missie
Ze verbannen eerst de taal die rijk was in zijn beperking
Omhelsden elkaar en vrijwel alle derden doofstom voor kritiek

Ze bliezen leven in schuren, in bossen, in pijn en roze liefde-
Want roze is liefde, die zo neigt naar rood
Ze bevroren water, smolten met handen en voeten wroeten in aarde en zwoegen in klei

Ze leefden met valuta en zonder en uitsluitend hadden zij seks met het internet
Ze gingen alles omvatten, nobel en driest

Ze streelden wat tijgers, maakten zuurtjes- drank, vraten, kookten, gestampte muisjes en droegen kruiden om hun twijgjesnekken

Ze hadden alles kunnen omvatten, neerwaarts, opwaarts en diagonaal. Naakt met alles van alles, staan ze tegenover elkaar
Ieder alleen
Niet samen
En nog
Nog snappen ze elkaar niet

Zwart

Ik wil het zwart
het gitzwart
Schrapend zwart achter mijn ogen
Het zwart van binnen uit

Ik wil de nacht
naast verlorene
innige omhelzingen, spuwend
in het zwart

dagen wil ik kleur zijn
kris krassend de energie
jeukende kleuren bij
stilzitten

Maar nu wil ik het zwart
en dagenlang kankeren
op al dat niet klopt
in inktzwart
doodzwart

Morgen geef ik kleur
(hoor)
aan geliefden
maar voor nu-
laat me stikken

in mijn zwart.

woensdag 11 december 2013

de eerste keer van een naamloos meisje

Er zijn altijd momenten van spijt. In dit geval laveert hij tussen spijt en vreugde. Het zijn niet zijn acties van gisterenavond die hem de spijt bezorgen, noch is het dat weke, lege gevoel in zijn lendenen. Had hij het allemaal wel moeten doen? Leek dit niet te veel op het bezoedelen van een zekere onschuld? Onschuld is in onze tijd geen gemeengoed meer. Aan de andere kant was er de tederheid. Zo zacht en lief, een dergelijke schouwspel resideert in geschiedenisboeken en dan vooral in de fictie. Niet in haar leven.

Op het kastje naast het bed ligt een bril. Opgevouwen en met glazen zo helder schoon dat hij zich afvraagt, hoe glazen zo helder kunnen zijn. Zijn bril was een ratjetoe, een schimmige plek vol bacteriën, maar wel een bril waardoor hij nog altijd meer zag dan zonder. Hij poetste zelf sporadisch, het ging hem immers om zijn blikveld. Niettemin kronkelt er in zijn hoofd, een aal, glibberig en moeilijk te vast te grijpen. Een losse gedachte die over de bodem schuurt.

In het volle licht was ze prachtig. Een blanke huid die rilde van spanning en kou. Haar onderbroek verhulde geheimen en haar borsten stonden recht vooruit. Tepels prikten in de lucht, ook nu ze haar onschuld weg probeerde te buigen door haar heupen naar achter te duwen en haar buik in een holle pose vormde. Hij zag schaamte, kippenvel en een rode gloed over haar wangen die hij niet snel zou vergeten. Zou zij praten, ze zou stamelen. Zijn taak was, haar op haar gemak te stellen.

Hij, met ongewassen blazoen, wist zich echter geen houding te geven. Zijn speelse blik werd er één van een zekere verering. Ogen spiegelde zich aan haar gêne. Zo ontstond een langzaam schimmenspel in het lamplicht van een plafonnière.

Niets meer, had ze aan alle wijze lessen van haar ouders. Niets meer, had hij aan de talloze snelle bedpartners uit zijn jeugd. Dit had een weinig met neuken te maken, of lust. Iets geheel anders nam bezit van deze ruimte. Het plafondlicht keek toe hoe een kamer zich vulde met onzekerheid. De vingertoppen die hij gedwongen in beweging bracht. Reikend naar haar hals, zijn ogen –nog altijd even schaamtevol- door de ruimte heen gefixeerd op haar naaktheid. Hij had misschien weg moeten kijken, maar had haar daar mee gekwetst. Stevige doch zachte borsten, nog nooit aangeraakt schoten onder zijn blikveld, de navel met daaronder donker donshaar, de rand van haar onderbroek, de onzekere dijen, knokige knieën en tenen met ongelakte nagels.

Een hand raakt de schouder aan. Ze lijkt te schrikken van deze aanraking. Rimpels in een spiegelend oppervlakte. Schrik vlamt in haar ogen, maar dooft als de vonk van een weigerende aansteker. De huid is koud, langzaam wakkert hij haar vuur aan.

De ogen vinden elkaar vertroebeld en wel, in het pure, waarvan men weet dat het bestaat.
Als hij omdraait duwt ze haar heupen tegen hem aan en hij kust haar kruin.