Dan word
ik op een woensdagmiddag in 1984 door mijn moeder naar mijn kamer gestuurd.
Beneden ligt een dode poes in een doos. Ik begrijp de dood niet zo goed en de
dood in een doos al helemaal niet. Gaan we hem nu opsturen? De vraag die ik
mijn moeder niet heb gesteld.
Op mijn
kamer is het nagenoeg stil, ik hoor wat gestommel beneden en buiten rijdt een
auto. Mijn deur is gesloten en mijn benen bungelen van de bedrand. Eigenlijk
deed ik niet iets verkeerd. Niet bewust.
De poes
was een van de twee Siamezen die in ons huis woonden. Ze lijken niet op elkaar,
want de ene is donkerder en rustiger dan de andere, die lichter en drukker is.
Miauwen deden ze zelden. De rustige ligt vaak op de hoge kast met haar rug
bijna tegen het plafond aan. Mijn vader heeft me uitgelegd dat het komt omdat
het daar warmer is. Ik denk dat zij niet daarom daar ligt, maar dat doet omdat
ze bang is van mij. Ik ben groter dan die poes en ik kan hard schreeuwen, zij
is misschien snel maar ik ben sterker. Boven op de kast kan ik er niet bij en
ik moet toegeven dat het slim is van haar. De dode poes is mijn favoriet, die
kan goed spelen met van alles. Een keer had zij een muis meegenomen, zij stond
op haar achterpoten met die muis in haar voorpoten. Het is mijn circuspoes,
want ze kan jongleren. Ze kan ook goed stilliggen in een doos.
Mama was
volgens mij heel boos op mij. Ik begreep daar niets van, want ik had echt niets
gedaan. Het was een ongeluk. Wat ik ook zei, voor haar was het een gedane zaak.
Ze had niet tegen mij geschreeuwd, maar eerder op een soort ingehouden
fluistertoon mij naar mijn kamer gestuurd. Ik vond het maar raar.
Aan de
lange tafel achter was ik aan het tekenen, toen de poes op tafel sprong aaide
ik haar. Ze duwde haar hoofd tegen mijn stift waardoor er een streep kwam op
het papier, ik gaf haar een zetje en ze viel van tafel. Op haar rugje. Daar
bleef ze liggen.
Mijn
vader had me verteld dat poesjes altijd op hun pootjes terecht komen. Hij had
het mij laten zien. Hoog boven zijn hoofd had hij een van de twee huisdieren
opgetild met haar rug naar de vloer. Hij wipte het beestje omhoog en die
draaide in de lucht zo dat ze weer op haar pootjes terecht kwam. De poes keek
even om met de vraag of dat nu wel zo nodig was en liep naar haar etensbak.
Mijn vader tilt de katten zo op, maar hij heeft ongelijk; poezen eindigen niet altijd op hun pootjes.
Op mijn
kamer liggen stripboeken, en wat speelgoed. Aan de muren hangt niets, maar mijn
kamerdeur zit vol stickers. Van de KLM, Oad Reizen, VOLVO en tekenfilmfiguren.
Alleen grote stickers mogen op de deur. Boven mijn bed aan de muur zit een lamp
die ik zelf aan en uit kan doen. Achter een gefiguurzaagd plankje met een afbeelding
van een paddenstoel en kabouter er op geschilderd, zit een klein peertje. Het
geeft genoeg licht om in bed nog even naar stripboeken te kijken. Lezen kan ik
nog niet, maar vaak zijn de plaatjes zo duidelijk dat ze een verhaal vertellen.
Die verhalen neem ik in me op. Alhoewel ik merk dat de kinderen uit mijn klas
moeten lachen om de plaatjes, lach ik niet. Plaatjes zijn in het verhaal niet
grappig. Ik probeer alleen het verhaal te begrijpen. Ergens op mijn kamer ligt
een stripboek met een witte poes op de kaft, maar als ik zoek kan
ik hem niet vinden.
De twee
huisdieren zijn er al sinds ik me kan herinneren. Ze horen bij de grasgroene
tegels in de keuken, bij het feloranje daartussenin. Ze horen bij de bruine
vloerbedekking en de achthoekige zware salontafel. Ze horen bij de zware bruine
kast in de kamer, ze horen op mijn bed. Ze horen niet in dozen, tenzij ze
spelen en krabben aan het karton.
Als mijn
moeder komt legt ze uit wat dood zijn is. Mijn dappere circuspoes zal ik nooit
meer zien. Mama zegt dat ze niet boos is op mij en dat ik naar beneden mag
komen, maar ik wil dat niet. Als ik een poes was zou ik niet in dit huis wonen.
Hier gaan poezen dood, want ik ben een moordenaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten