Het uitzicht de tuin in is groots. De lengte van
een voetbalveld, met her en der begroeiing. De tuin is mooi. Het raam waar ik
doorheen kijk heeft een groot wit kruis, waardoor het geheel verdeeld
wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van het raam hangen lichtgele
gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in Groot Brittannië vertoef, of
ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in Nederland. Dat gevoel wordt
versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik dagelijks ga wandelen.
Vanuit het raam kijk ik op de grote zwemvijver. In het
water: de zachte rimpeling van een povere wind; de reflectie van bomen net
voordat er blad aan zit; en een grote dikke mist.
Wattig. De walnotenboom prikt wat takken door het wit heen,
het besef dat er meer is dan deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.
Ik vraag me het nut af van een enorm grote tuin. Een klein
privédomein om in rond te banjeren en sigaretten te roken, of slechts te
mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde kunnen zijn.
Toch, en ik wil niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt
dit uitzicht mij de neus uit. Elke dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde
rimpeling van hetzelfde water, dezelfde schrijvertjes die over het water
vluchten van de naderende gestalte die daar zijn rondjes loopt. Zou Monet dat
hele waterlelieschilderij niet gewoon geschilderd hebben om juist dat beeld uit
zijn knar te krijgen? Dagelijks die perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet
met een woord in mijn hoofd heb gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens
voorbij kwam ‘Rododendron’, net zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om
er maar af te zijn.
‘Maar’, zo zal men misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin
er anders uit, nu weer eens mist, dan weer eens de rode gloed van de
zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven te zitten’. Goed punt zou je
daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden als ik naar buiten kijk, maar
evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit deze kamer zou hetzelfde zijn. De
veranderingen zullen miniem zijn onder het oog van iemand die elke dag kijkt. De
wrange smaak van herhaling moet doorbroken worden.
‘Wat een ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die
verbittering, dat sombere dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De
gelatenheid waarmee ik alles over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid
ben stappen te zetten om deze situatie, waar ik thans in zit, achter me te
laten. Natuurlijk doe ik dat wel, beter is het echter mijzelf ervan te
weerhouden al te gehecht te raken aan deze ‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar
ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel en vanuit daar moet het besef komen
dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn Waterlelieschilderij volgens mij
heeft gemaakt –om afstand van het beeld te nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten