maandag 28 oktober 2013

Storm: 1987/2013

1987: Storm

Wapperend in de wind, hing ik
De lantaarnpaal mijn vlaggenmast
Aan de voet nabij de straat

Gooide gewicht in de strijd;
voor de meters terug naar huis
zocht naar gaten in de onwrikbare muur

Zelden sprong ik zo ver
Eenmaal los van de grond
Was het raden waar je zou eindigen
Gelijk het blad van de bomen

Twijgjes zijn zoals ik

De wind blies me terug, waar ik
omgekeerd zo hard ging, stond ik nu
in de oceaan, hartje zomer,
golven waren manshoog

Als ik sprong wist ik niet waar ik zou eindigen

2013: Storm

Het gras danst, zwiept en zwaait
De grote bos lavendel is een oceaan
Het blauwgroene blad opspattend water
-daar bij de Leest

De Aa is kolkend, in eenden zie ik mijzelf terug
Ze ploeteren voorwaarts, tegen de stroom in
De serene rust van de schommel is weg
Bij het passeren

Veghel treft een nieuwe wind, bomen lijken
te buigen als twijgjes, okerblad schildert
een wild leven; ik zie vogels eindelijk drijven
in de kolkende lucht

De twee kinderen die ik trek wapperen mee
kirren van plezier zoals ik dat deed
de bolderkar het schip, het dorp de oceaan
ik een leidende kapitein

terug. Vergewis ik me van de absentie
Het schip is leeg, ligt voor anker
Spring op de onzichtbare golven
Als de blaadjes

‘Niet wetende waar je zult eindigen’

Eigenlijk hoef ik nergens heen
De wind brengt me wel vandaag

woensdag 16 oktober 2013

Stroopwoorden / bah

Het plakt als spaghetti aan het slijm der dagen, waar vredelievende woorden hozen
In alle oprechtheid zijn zij niet de lijm waar je om wil vragen... om je toch bij hen te voegen en te vozen

Caramel tussen je tanden: met een bedoezeld blazoen lik je zoetigheid die er niet hoort
Staalborstels schrapen je gebit tot bloedende zoen, de beschermlaag verdwijnt als de tandarts morgen boort

Bronstig ga je straten op, krijst naar je naderende nacht en schenkt je koude weg
Bronstig verhit jij oren, met bedekte bustes / wat je daar onder verwacht voor je staat van beleg

Jij wil vrijen, beminnen, bezitten, plakken aan haar huid als zweet wil je in haar wonde zijn
Buiten zinnen zing je luid haar naam, hoe ze heet, nietig en klein

...aan je, kerft het staal door je huid, want je weet alles moet bloot
Daar hoor je niet, waar hoop sterft, wanhoop schiet er kuit, je eet haar zoet slechts uit nood

maandag 14 oktober 2013

De billen

De klei is dermate nat dat je er alle kanten mee uit kunt
Hij tracht haar andermaal te herscheppen
Maar weet feitelijk niets van haar

Eerdere beelden resulteerden in een onpersoonlijke tietenpartij
Een buik die natuurgetrouw –geen reet uitstraalde
Toch ploeterde hij voort

Niet zelden had hij een erectie tijdens het proces
Dan trok hij zich even terug
Spoelde handen in onschuld

Hij had zijn roede moeten laten, scheppen met zijn handen
Opnieuw moeten beminnen, ook met natte klei
Desnoods in zijn niksie, nakend dus

Zo gingen er maanden voorbij
zijn daden bleven achter bij zijn drang
wederom te klimmen tot het summum

In de nachten wist hij het zo goed
de huid onder zijn handen
haar zilte deken

haar vochtige dalen
met gras in volle bloei
de benen, haar borsten, zijdezachte...

Op maandag, bij de billen aangekomen,
de naad onder zijn pink
Wist hij haar weer voor zich te halen
Voelde haar kern in de palmen

Verder zou hij niet geraken
zo zakt hij ineen '
prevelend

een ode aan uw kont

maandag 7 oktober 2013

Kalken

Zijn mond bewoog strak door
Een stukadoor net voor zijn schaft
Op het laatste vlak - ongecontroleerd snel

Zijn stem schalde als opspattend kalk
enkel zijn doel voor ogen, foeterde hij
Alles moest echt af

Niet zag hij poreuze lippen
Barsten die hij voor lange tijd zou slaan
Noch zag hij anders dan zijn withete
blinde haat

Geen blik op
Mineralen uit glazige kristallen
Langs haar zilte hals

Stroomde krachtig een kreek
Steeds wilder en woester
Snikt het water, als opspattend kalk
Sloeg tegen damwanden
Sleurde verdriet mee
Stootte langs zijn laatste aanlegplaats

Die eindigt op het droge

zondag 6 oktober 2013

Gewoon in de bloemist

“Wat wil je eigenlijk doen”

“ik wil je tot het katoen
Je heuvels beklimmen,
Tanden in je roze rots
Dalen en kusjes schrijven
je huid zo zacht
Je prikkende haartjes
Daar waar zon zo weinig is
Op mijn wang stekende als ik
weg draai in een zucht
vingertoppen langs je heupen
in silhouet omtrekken
tekens van lust

Wil ik naar je bloem, diens
Nectar en steken als een bij
De delta beleven in reuk, tast
en smaak of verdrinken
In je lotus.

Wil ik dat je bevriest in de pose
Smelt op levensdrang

Wil ik dat je omklemt
Melkt, bevredigt

Wil ik vrij
Wil ik zonder angst
Wil ik vluchten
Van nu in jou
teder en glashard

Zonder gene
Zonder schaamte
Zonder broos
Samenzijn”

“oh”

zaterdag 5 oktober 2013

Mist

'Wil je naast me zitten?
In de mist ben ik wat ontheemd
Bang ook, dus kom je'

'Ik zie je niet, waar zit je dan
-voorbij de grens misschien
Van het toelaatbare?'

'Strek je arm maar uit
Ik reik je de mijne
Prikken er al vingertoppen door de mist?'

'Ik moet gaan nu, het spijt me zo.
Niet bang zijn, ik kom terug
Als de mist weg is en ik weer kom slapen'

Mag ik naast je zitten

Je wacht bij de trein -die geel en blauw is- op de maan
Goudgroen wens je een ieder toe, omdat het een gevoel is
Wind blaast zachtblauw en okergeel om je rode oortjes

Ze noemen je meisje, want ze kennen je naam niet
Steels stelen ze blikken, zo leuk, je jurkje en je glad gelakte schoenen
Die klik-klakken op het perron in de schemer -wappert op de herfst

Als de lichten ontbranden wordt alles oranje, je glimlacht daarom
Het doet denken aan jouw Thailand, bloemen, stralend stof
Je komt dichter bij de maan zonder het te zien

en even geef je een toeschouwer
ruimte voor bravoure
“mag ik naast je zitten”