woensdag 21 mei 2014

Uitroeptekens


Angst als trillend uitroepteken in het middenrif
de hechting van de klepel aan het strottenhoofd
De bungelende punt als bolster slaat het ritme
-dat je volgt, klopt tot in de maag

Corrumpeert het teken gaten in je drang
die voorwaarts is en resoluut stopt
je spreekt in superlatieven -uitroeptekens
welhaast, maar je mist planken bij de ander

Als je tot niets meer in staat bent
desolaat naar een punt staart ogenschijnlijk
trillend en resonerend in het licht
schuilt te midden van de anderen een eigen waarheid

Zo donker kan de ochtend zijn, weliswaar
in de volle zon, waar geleidelijk wolken drijven
een melkachtig witte room, een teder zacht
als wens van verlossing tot de klaterende
bui op het asfalt
!

dinsdag 13 mei 2014

Dagboekflard: Over Schrijven

De onrust van het verhaal heeft me gegrepen. Ik kan geen kant op dan verder en probeer koortsachtig mijn geduld te bewaren. Het heeft me moeite gekost om er twee weken niet naar te kijken. De vakantie van mijn zoon zorgde er voor dat hij me op de juiste afstand hield, zodat ik, die eerste 50 geschreven pagina’s, weer met frisse ogen kon aanschouwen. Deze ochtend las ik ze, alle hoofdstukken. Her en der heb ik iets aangepast.

Het broeit en borrelt in mijn hoofd en vandaag eist het ongeduld een plek op aldaar. De hoofdpersoon vormt zich naar de gesel waar ik hem in sla, het verhaal moet echter gekanaliseerd worden, wil het niet als een delta uitwaaieren in een woeste, kolkende zee aan woorden. Die woeste kolkende zee is mijn hoofd nu. Daar buitelt alles over elkaar heen, worden nieuwe vragen afgewisseld met dwingende beelden.

Op dit moment zit ik met trillende benen en het gevoel dat ik voor de eerste keer, als een klein kind, in een achtbaan stap. Ik weet niet wat ik nog kan verwachten. Dat wil niet zeggen dat ik me niet prettig voel, maar eerder dat ik mijzelf realiseer dat ik ergens in ga duiken waar ik niet meer zo snel uit zal geraken. Woorden koester ik, zinnen murmel ik. Het verhaal toont flarden in mijn hoofd die in verscheidene notities staan verwerkt en worden daar vervolgens aangevuld. Dat gebeurt met een snelheid die ik zelf niet bij kan benen. Het personage zit dan weer daar en dan weer daar, vluchtig als water. Het fijne is wel dat ik genoeg heb om uit te putten. Immers staat alles al uitgeschreven, weet ik van A tot Z waarheen ik zal moeten gaan en hoe ver, wil ik alles tot een einde brengen. Maar wil ik dat wel?

Het is een beetje als volgt: Op dit moment lees ik Americana van Joost Zwagerman. Gisterenmiddag tijdens het lezen zat ik volledig in de tekst, zo erg dat ik langer doorlas dan te doen gebruikelijk. Ik wenste elke letter op te slurpen in een groots tempo, alles wilde ik tot me nemen tijdens het lezen, de volle 1100 nog iets bladzijden. Tegelijkertijd wilde ik echter niet dat het boek ooit zou stoppen, er mag geen einde aan komen. Op die twee gedachten hink ik nu. Ik wil verder omdat het moet, dieper en dieper in het verhaal, maar ook wil ik nog wat dingen openlaten, niet aan dat einde komen dat uiteindelijk onvermijdelijk opdoemt.

Lezen en schrijven tegelijkertijd, wetende dat wat er komen gaat mij zal grijpen.
Daar is dan meteen de volgende vraag. In hoeverre heb ik nog controle over dat wat gaat komen? Immers als ik de lezer en de schrijver tegelijkertijd ben laat ik me (gedeeltelijk) dwingend leiden nietwaar? Naast tot dat wat geschreven is in de notities, is er een verhaal dat al verteld is, door een ander: Het Verhaal Zelf.

Bijvoorbeeld: een willekeurige roman sluit je halfweg, de beslommeringen en het avontuur die nog komen zullen zijn nog onbekend, maar toch zeker heb je wel een idee waar het boek naar toe zal gaan. Als je de ogen, diep in de nacht sluit, gaat het verhaal nog even door. Op dat punt zit ik. Het verhaal vertelt zichzelf nu. Vandaar mijn onrust. De pauze tijdens een spannende film, wetende, maar niet helemaal, wat er komen gaat.

In hoeverre hebben de notities die ik maakte op dit moment nog zin? Dat vraag ik me af en geef daar meteen een antwoord op. Die hebben veel zin. Zonder die notities, zonder de tijdsbalk, zonder de do’s en dont’s van de notities, was ik nu nergens, ik zou de kolkende zee in mijn hoofd ongestructureerd neerpennen, middels een toetsenbord. Dus ben ik wel degelijk de schrijver van dit verhaal en niet alleen de lezer.
De balans daarin slaat soms door naar de berekenende schrijver, die zijn vorm, de gestructureerde spanning en de onrust probeert vast te houden om de lezer (die ikzelf ook ben) te bekoren. Soms echter slaat alles om en neemt het verhaal de overhand, het bonkt in mijn hoofd en zoals ik hierboven stel, buitelt alles over elkaar heen. Het herlezen deze ochtend heeft ervoor gezorgd dat ik nu hier, in deze staat, zit. Het verhaal pompt mijn hoofd vol en geeft me een spanning die het mij moeilijk maakt stil te zitten. Het lijkt alsof ik een uitvlucht nodig heb om alles weer in het gareel te krijgen. Drank zou een goede zijn, maar het is pas 11:24. Wellicht zou ik een stukje kunnen wandelen, maar ook daar zie ik geen heil, die mij in staat stelt vanmiddag de rust te vinden om door te kunnen schrijven.

Ik zoek geen uitvluchten om niet te schrijven, ik zoek manieren om het wel te kunnen. Alleen soms moet je het verlies nemen. Soms, zoals nu, moet je de onrust laten tieren om vervolgens weer verder te kunnen. Toch?

vrijdag 9 mei 2014

Het konijn Elmer

Het konijn was niet meer dan een uitvlucht. Het heette Elmer en tot op de dag van vandaag weet ik niet welk ras het was. Wel weet ik dat het beest een salto kon, omdat ik dat ooit zag toen ik in het holst van de nacht wakker werd en het konijn op het bed zag zitten. Twee ogen glansden in het weinige licht en hóp een perfecte salto. Ik weet zeker dat ik dat niet gedroomd heb. Enfin ze had dus een konijn. Op haar studentenkamer mocht het beest vrij rondwaren. Een relikwie. Ooit toen ze nog bij haar ouders woonde had ze het konijn naar binnen gesmokkeld en op haar slaapkamer verstopt. Uiteraard kon dat niet lang goed gaan, omdat er ook wel eens gestofzuigd werd op één van die kamers. Meestal was het niet zijzelf die stofzuigde. Ik vroeg haar wel eens hoe het zat met dat konijn, waarom het niet gewoon buiten in een kooi hoorde te zitten? Daar kreeg ik pragmatische antwoorden op. Haar studentenkamer had helemaal geen tuin.

In de lente gingen we wel eens met het konijn naar buiten. Dan hield ze hem vast. Ik hoopte dat hij haar zou bijten of dat ze een salto zou doen, los zou geraken uit de liefdevolle grip en weg zou spurten een nabijgelegen plantsoen in. Het beestje was echter trouw. Het bleef vlak bij haar en verliet de vijf-meterzone niet. Ook niet in het park, waar een gesprek met haar -en Elmer daarbij- niet mogelijk was. Tongzoenen met de ogen open. We gaven dat konijn de bladeren van paardenbloemen, die vrat ze bij het leven. Paardenbloemen gaven stinkende keutels.

Ze zette altijd een andere stem op tegen Elmer dan tegen mij. Elmer was een proepeliewoepsie proelie proelie. Zo veel liefde heeft een beest vast nooit gehad. Het meisje en ik hadden seks, maar zij haalde daar niet de voldoening uit die zij wel ontving tijdens het knuffelen met een konijn. Ergens vond ik dat jammer, want die extase die zij ervoer tijdens het konijnknuffelen ervoer ik maar voor de helft tijdens een rondje penetratie. Toch was er een soort stilzwijgend akkoord dat we daar dus niet over zouden praten.

Tijdens het eten sprong Elmer wel eens op tafel. Ik vond dat vies want het bleef een dier dat de binnenkant van een douche nog nimmer had gezien en bovendien geen gebruik maakte van toiletpapier om de billen af te vegen. Zij had er echter geen moeite mee, ze liet Elmer meeproeven van de andijvie op haar bord en aaide hem dan zachtjes.

Na verloop van tijd kwam bij mij dan toch ook die affectie, ik bedoel kom, het beest kon een perfecte salto maken op het bed. Het was ook de tijd dat zij mij het meeste liefhad, als ik daar nu op terugkijk. De lieve oogjes konden mij vanonder de bank aankijken en soms hopte het mijn kant op voor een aai over het pluizige bolletje. Het tongzoenen in het park werd langzaam verleden tijd. Wel gingen we de lente daarop steeds vaker naar buiten met hem. Nu droeg ik dat konijn ook wel eens. Ik raakte gehecht aan Elmer, maar realiseer me nu dat het misschien wel was om haar definitief voor mij te winnen. Staakte ik niet gewoon mijn verzet tegen een loslopend knaagdier om haar te paaien. Het is te lang geleden om daar nog een concreet antwoord op te vinden.

Nu Elmer niet meer tussen ons in stond waren wij een drie-eenheid die daar vrede mee had. Het waren zij, Elmer en ik. De hiërarchie getekend in een verbond van onuitgesproken woorden. Zo was het en niet anders. We waren gelukkig. Ik sliep steeds vaker bij haar en het deerde mij niet of het konijn op het bed sprong mij met grote ogen aankeek als ik mijn vriendin binnentrad en mijn ziel en zaligheid legde in een halfslachtig minnespel.

Op een dag rook het anders toen ik bij haar binnenkwam. De natte kranten uit het hok van Elmer domineerden de geur niet meer -een geur waar ik bij binnenkomst altijd even aan moest wennen. Nee, er was iets anders. Nog voor dat ik het kon definiëren vloog er een blauwe parkiet voor mijn neus langs. Opgewekt keek ze me aan, een kloddertje vogelpoep zat op haar schouder.

De parkiet, Art, was niet meer dan een uitvlucht om van mij een relikwie te maken uit een langdurige driehoeksverhouding.

zondag 4 mei 2014

Voor mijn zoon [dodenherdenking 2014]

Je staat met voeten op het gras -dauw
balsemt je tenen en grijpt je koud
achter je verlaten huis - waar je al die tijd
kon schuilen -groeide tot nu

Je hebt genoeg geleerd -de gelei van de aarde
zoet en voor jou om in te wroeten
telkenmale weer die andere smaakvolle kleur
bitter naar zoet

Je bent vrij nu kind -omdat je bijgebracht bent
weet jij welke paden je kiezen moet, niet in
moet slaan en moet koesteren als dauw, gelei kleur
onder je voeten

Ga nu maar kind -je bent vrij, dat spraken we af
jij weet van respect, het recht uniek te zijn
zoals jij

zo probeer ik je op te voeden
tot ik je laat gaan
vrij.