Acht
kilometer wandelen
Dagelijks loop ik
vier kilometer heen en vier kilometer terug voor een pakje sigaretten. Ruim een
uur wandelen, zonder enige haast. 'Bezigheidstherapie ', zeggen sommige. Verder
niets. De weg die ik neem is eender aan de weg die ik de dag daarvoor heb
genomen. Er zijn weinig verrassingen te vinden. Links passeer je op de heenweg
een begraafplaats die gebruikt zou kunnen zijn in films. Statig, oud, sereen.
Op de terugweg passeer je hem rechts. Hetzelfde geldt voor de huizen die
ophouden en de velden die verschijnen. En berken, een stoet aan berkenbomen
naast de begraafplaats. Netjes in het gelid.
Soms draai ik
muziek als ik loop, maar evenzo vaak niet, dan laat ik de gedachten de vrije
loop. Het zijn gedachten die in een cirkeltje rondrennen en feitelijk niets
toevoegen aan een oplossing. In zijn geheel genomen is het niet verstandig
dagelijks acht kilometer te lopen als je werkt aan een probleem. Beter
onderneem je dingen.
Wat mij het meeste
verbaast aan de plek waar ik mijn onderkomen heb, is het complete gebrek aan
winkels. Er is een cafetaria, een kroeg en daarmee heb je het wel gehad. De
tijden van het cafetaria weet ik niet uit mijn hoofd en aangezien ik toch
dagelijks mijn sigaretten elders haal zie ik de meerwaarde niet de
openingstijden te achterhalen. Hoewel het praktischer zou zijn daar naar toe te
gaan voor mijn rookwaar, zie ik er van af. Bezigheidstherapie, ziet u.
Sinds ik hier ben,
heb ik niets zinnigs meer geschreven. Als de hersenen in cirkels denken is een
ander onderwerp een metafoor voor wat je bezig houdt. Je komt altijd terug bij
die eerste kerngedachte.
Een wandeling waar andere mensen weggebruikers zijn, of mensen zijn die tanken, fietsen, of
evenals ik wandelen, zouden een doorbraak kunnen zijn in het denken. Als je hen
toelaat. Tot op heden is mij dat niet gelukt.
In kleine
gemeentes groet men elkaar als men aan de wandel is. Ongeacht of ze elkaar
kennen, knikken ze vriendelijk, stoten ze een welgemeend ‘hallo’ uit. Alles
binnen het sociaal wenselijke. Ik doe daar niet aan mee. Schroom of zo.
Interessante dingen zijn te vinden op de grond, zolang je maar kijkt –het
liefst als er passanten zijn. Verdriet in de ogen kun je beter verborgen
houden.
Straks zal ik weer
gaan wandelen, heen en terug, acht kilometer in de benen om te kunnen roken. Ik
zal geen steek verder komen met deze handeling, maar het dwangmatige neemt een
vorm aan; zo, dat ik er inmiddels naar uitkijk. Ik stel mijzelf ten doel vriendelijk
te zijn, verwondering te hebben en mensen toe te laten in mijn leven. Het
probleem dat een oplossing zoekt is er één die mij geen definitief antwoord zal
geven. Hoe ver ik me ook in het niemandsland verstop, er is geen ontkomen aan.
De realiteit is niet iets waar ik voor zou moeten vluchten, een doel in het
leven is iets om na te streven. Babystapjes. Eerst maar eens ‘hallo’ tegen de
passanten.
De tuin
Het uitzicht de
tuin in is groots. De lengte van een voetbalveld, met her en der begroeiing. De
tuin is mooi. Het raam waar ik doorheen kijk heeft een groot wit kruis,
waardoor het geheel verdeeld wordt in vier gelijke vlakken. Aan weerszijden van
het raam hangen lichtgele gordijnen, waardoor ik, met een beetje fantasie in
Groot Brittannië vertoef, of ergens in de Ardennen, in ieder geval niet in
Nederland. Dat gevoel wordt versterkt door het ontoegankelijke gebied, waar ik
dagelijks ga wandelen.
Vanuit het raam
kijk ik op de grote zwemvijver. In het water: de zachte rimpeling van een
povere wind; de reflectie van bomen net voordat er blad aan zit; en een grote
dikke mist.
Wattig. De
walnotenboom prikt wat takken door het wit heen, het besef dat er meer is dan
deze tuin, op dit moment, is niet aanwezig.
Ik vraag me het
nut af van een enorm grote tuin. Een klein privédomein om in rond te banjeren
en sigaretten te roken, of slechts te mijmeren, zou denk ik wel een meerwaarde
kunnen zijn.
Toch, en ik wil
niet ondankbaar of verbitterd lijken, komt dit uitzicht mij de neus uit. Elke
dag zijn daar dezelfde bomen, dezelfde rimpeling van hetzelfde water, dezelfde
schrijvertjes die over het water vluchten van de naderende gestalte die daar
zijn rondjes loopt. Zou Monet dat hele waterlelieschilderij niet gewoon
geschilderd hebben om juist dat beeld uit zijn knar te krijgen? Dagelijks die
perfectie. Wellicht wel. Hoe vaak ik niet met een woord in mijn hoofd heb
gezeten. Dagelijks, hetzelfde woord dat ineens voorbij kwam ‘Rododendron’, net
zo lang tot ik het ergens in verwerkt heb, om er maar af te zijn.
‘Maar’, zo zal men
misschien zeggen, ‘elke dag ziet de tuin er anders uit, nu weer eens mist, dan
weer eens de rode gloed van de zonsondergang, om ineens weer groen en vol leven
te zitten’. Goed punt zou je daar hebben. Zeker één om rekening mee te houden
als ik naar buiten kijk, maar evenzogoed een drogreden. Het uizicht, vanuit
deze kamer zou hetzelfde zijn. De veranderingen zullen miniem zijn onder het oog
van iemand die elke dag kijkt. De wrange smaak van herhaling moet doorbroken
worden.
‘Wat een
ongelukkige man ben jij?’, ik hoor het je denken. Die verbittering, dat sombere
dat jij als lezer niet in mij wil zien, zit in me. De gelatenheid waarmee ik alles
over me heen laat spoelen. Alsof ik niet bereid ben stappen te zetten om deze
situatie, waar ik thans in zit, achter me te laten. Natuurlijk doe ik dat wel,
beter is het echter mijzelf ervan te weerhouden al te gehecht te raken aan deze
‘eenzame’ plek. Ik moet duiden waar ik terecht ben gekomen, voelen wat ik voel
en vanuit daar moet het besef komen dat ik hier niet wil zijn. Zoals Monet zijn
Waterlelieschilderij volgens mij heeft gemaakt –om afstand van het beeld te
nemen.
Een stukje naar de mensen toe
Langzaamaan begin ik in het ritme
te komen dat opzwepend genoemd kan worden. Misschien is het de zon, of
misschien is het de vrijheid die ik mij permitteer mijzelf op een terras te
zetten nadat ik een stuk heb gewandeld. Zo kan ik een biertje drinken en weer
terug wandelen. Onder het mom van: als je jezelf niet kietelt, lach je nooit. Het aloude gezegde -doet het goed bij de verbitterde. En nee, ik ben niet geheel verbitterd.
Vandaag is de derde dag dat ik
schrijf over de huidige situatie waarin ik weelderig vertoef. Hoewel de
kerngedachte ‘liefde’ mij elke
ochtend wekt als eerste gedachte en deze liefde mij bezoekt in de onrustige
dromen; en zo ook op onbewaakte momenten ineens opdoemt zoals zij in de
onstuimige geschiedenis was, kan ik inmiddels ook zeggen dat ik heb liefgehad.
Dat is natuurlijk iets waard. Dat ik op haar zou wachten bijvoorbeeld. Het zal
jou stom in de oren klinken, maar zelden, of eigenlijk nooit of te nimmer, ben
ik zo overrompeld door wie dan ook. Ze heeft me bij de strot, nog steeds, en ik
weiger te vechten voor ademruimte. Is dat masochistisch?
Ik heb vroeger veel nagedacht over
het bestaan van ‘ware liefde’ en op het moment dat je daar niet meer aan denkt,
het geloof in ware liefde weg is, staat ze ineens voor je neus. Vol energie,
levenslust, vrolijkheid, drive, ambitie en nog wat superlatieven waarmee ik
haar zou kunnen beschrijven.
Een vulkaanuitbarsting. Een adembenemend landschap
dat opdoemt nadat je de top van de berg hebt beklommen. De eerste keer vliegen.
Een verfrissende plons in het koude water. Eveneens was het menselijk, te
bevatten. Nooit heb ik haar op een voetstuk hoeven plaatsen, vaak hield ik mijn
mond als ze langs me heen liep en ik haar zag stralen. Woorden waren niet
altijd nodig om te beseffen dat ik haar liefheb. Nog steeds ja.
Noodgedwongen ben ik hier, een
poosje nu al en ik weiger me hier thuis te gaan voelen. Hoe gastvrij de mensen
waar ik woon ook zijn, dit is niet mijn huis. Het gebrek aan contact met de
buitenwereld kan ik via social media nog enigszins rechttrekken, het echte
menselijke contact niet. De dagen zijn lang, de minuten gaan traag en ik
probeer zo laat mogelijk naar bed te gaan, zodat ik lang slaap en de dag al halverwege
is als ik ontwaak. Vervolgens faal ik daarin en begint mijn dag gewoon als
mensen die werken opstaan. Ik knaag een boterham weg, want dat wordt me
verplicht. Ik drink koffie en rook een sigaret in de tuin onder toeziend oog
van de schrijvertjes die wegvluchten op het water. Kikkers zijn er inmiddels
ook. Daarna is er de leegte. Een leegte die alleen opgevuld wordt door de
recente geschiedenis. Een geschiedenis die ik niet wil laten ontsnappen, waar
ik mijn toekomst van wil maken.
Tijdens de wandelingen, langs het
kerkhof, langs de berken en huizen en velden, denk ik na. Wat, waar en hoe? En
ik vind niets. Er zijn geen oplossingen behalve de tijd die ik over me heen laat
spoelen. Trage tijd, droge tijd, lege tijd. In mijn oren vecht muziek tegen
mijn gedachten. Hoe harder de muziek staat, hoe beter het voor je is zou je
denken; fout! Daar is Typhoon met zijn: 'ik
heb issues maar in de kern ben ik bestemd voor je, jij hebt issues maar bent
bestemd voor me’ en dan gaat de muziek uit.
Laat me maar even niet aan je
denken.
Helaas, kleeft aan alles een
herinnering, of een vurige wens. De bloesem die bij menig huis in bloei staat,
de balken in de achterkamer hier, de koffie die ik zet in de keuken met de indeling die gelijk is aan haar keuken, de muziek, de boeken, de kleren, de
geur, kikkers, asperges, het eeuwige verlangen haar te zien, bij me te hebben.
Elk detail haal ik me voor de geest, elke dag dat we samen waren, of niet, maar
elkaar spraken. De woorden die we gedeeld hebben, de plannen die er waren. Dagelijks,
elk uur van de dag en ik wil niet dat het ophoudt.
De zon schijnt buiten, het is
officieel lente. Ik voel de energie in mijn lijf terugkomen. Douchen, naar de
mensen toe. Dwars door die muur van pijn heen, maar laat haar eerst nog maar
even toe in je gedachten en wacht.