1987: Storm
Wapperend in de wind, hing ik
De lantaarnpaal mijn vlaggenmast
Aan de voet nabij de straat
Gooide gewicht in de strijd;
voor de meters terug naar huis
zocht naar gaten in de onwrikbare muur
Zelden sprong ik zo ver
Eenmaal los van de grond
Was het raden waar je zou eindigen
Gelijk het blad van de bomen
Twijgjes zijn zoals ik
De wind blies me terug, waar ik
omgekeerd zo hard ging, stond ik nu
in de oceaan, hartje zomer,
golven waren manshoog
Als ik sprong wist ik niet waar ik zou eindigen
2013: Storm
Het gras danst, zwiept en zwaait
De grote bos lavendel is een oceaan
Het blauwgroene blad opspattend water
-daar bij de Leest
De Aa is kolkend, in eenden zie ik mijzelf terug
Ze ploeteren voorwaarts, tegen de stroom in
De serene rust van de schommel is weg
Bij het passeren
Veghel treft een nieuwe wind, bomen lijken
te buigen als twijgjes, okerblad schildert
een wild leven; ik zie vogels eindelijk drijven
in de kolkende lucht
De twee kinderen die ik trek wapperen mee
kirren van plezier zoals ik dat deed
de bolderkar het schip, het dorp de oceaan
ik een leidende kapitein
terug. Vergewis ik me van de absentie
Het schip is leeg, ligt voor anker
Spring op de onzichtbare golven
Als de blaadjes
‘Niet wetende waar je zult eindigen’
Eigenlijk hoef ik nergens heen
De wind brengt me wel vandaag
Geen opmerkingen:
Een reactie posten