dinsdag 19 juni 2012

Onder één noemer.

Als de trein van het station vertrekt, kijk ik net naar buiten. Mijn kamer op de vierde verdieping heeft het uitzicht, ik de tijd en het besef tijdig mijn blik op een vertrekkende intercity te richten. De lucht is heiig. Je proeft de warmte bijna.
Binnen zoemt te airconditioning –die ik niet zo mag noemen van de heren en dames beheerders. De zes lege plastic bekertjes vertonen restanten koffie, de geur er van is weg. Op het bureau staat een scherm, het lampje onderin is blauw. De druiven slinken in aantal naarmate de tijd vordert. Ik knaag ze weg, pitloos.

Buiten zie ik mannen in pakken en koffers wandelen, de rechter praat met zwierende gebaren enthousiast naar de linker. De schaduwen zijn flets.

Ik ben slechts de observator. Ik denk alleen, zou die man niet enorm gaan zweten in dit weer, een zodanig zwaar pak, inclusief stropdas, overhemd en onderhemd. Op het perron lopen mensen van verschillend allooi, net te ver weg om ze goed te kunnen beoordelen. Ooit in de winter zag ik er Roodkapje. Ik zwaaide naar haar. Ze zag me niet.

De trein is inmiddels uit zicht, vertrokken naar een andere plaats met een andere observator, die graag naar treinen kijkt. Vermoedelijk om andere redenen dan ik. Mijn kamergenoot vraagt of ik nog wat te drinken wil. In eerste instantie reageer ik niet, ten teken dat ik geen zin heb om te antwoorden, ten teken dat ik al lang vertrokken ben met de trein. Spottend in een andere stad, naar een andere kijker.

Bij herhaling bestel ik water, koud. Warm water is ook mogelijk, maar bij het gebrek aan theezakjes of oploskoffie is daar geen eer te behalen. Water wordt gehaald.

Het liefst zat ik in de trein. Niet zozeer weg van hier, of vluchtend, maar eerder proevend, ontdekkend.

Bij de eerste slok water arriveert er een trein. Er stappen mensen uit aan de verre kant van het perron. Ik kan het net onder de overkapping zien.

Achter uit de trein, daar in de hoek van mijn kozijn stapt maar een enkeling uit. Hij draagt een tas, en steekt meteen een sigaret op. Ik kijk even naar de jongen, die plaatsneemt op een bankje en wacht op de volgende trein. Op zijn beurt kijkt de jongen rond, opent zijn tas en haalt er verscheidene kledingsstukken, gravend naar zijn toilettas.

Er wordt gebeld in de kamer, een schelle stem verteld de gang van zaken, verzoekt om faxen, middels e-mail kan ook.

Op de gang is geroezemoes.

Vanaf het bankje op het perron, haal ik uit de toilettas een vulpen. In een notitieblok schrijf ik wat ik denk dat er gebeurd in het gebouw tegenover me. In het gebouw waar evenals ik vast een soortgelijke zit.

Ik bedenk een titel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten