woensdag 14 maart 2012

Boekenweek

Als we allemaal in stilte leven valt er veel te raden, we weten niet en kijken, we ontnemen ons de stem die ons identificeert, de stem die ons draagt en stupide dingen zegt na te veel drank, of haspelend bij een meisje, hakkelend bij een reprimande. Zonder stem zijn wij visueel. We zijn vormen en gedaanten. Intuïtief ingesteld zonder geluid, vormen wij met ogen. Vullen wij de rest zelf in.

In mijn hoekje ben ik veilig. In mijn hoekje met mijn rug tegen de grof gestukadoorde muur. De puntjes die kleine kraters persend in mijn witte huid. Als ik gedwongen op moest staan, moest ik me loswrikken. Eén was ik geworden met de dikke muur. Bijna echt.

Als ik daar zat, zo sprak mijn zus later, was ik voor niemand toegankelijk. Ik was afgesloten van een ieder in de kamer. Je had met een luchthoorn in mijn oren kunnen tetteren ik had waarschijnlijk geen sjoege gegeven. Mijn moeder wist alleen mijn aandacht te krijgen nadat ze hard aan mijn broekspijpen begon te trekken en mijn hoofd langs de muur schuurde.

Mijn ogen in een hoek van 45 graden neerwaarts.

Hele weekenden zat ik daar, de middagen en de ochtenden voor school. In de zomer met een kort broekje en witte knietjes, in de winter, corduroy. Starend en in stilte.

Op straat was het niet anders. Ik stak rücksichtslos straten over en niet zelden viel ik over stoepen of liep ik tegen paaltjes omhoog. Dat er nooit iets ernstigs gebeurd is kwam door de kleine gemeenschap waar ik woonde.

Op school was ik stil.

Ik maakte mijn opdrachten met vlijt en zorgde er voor nooit in problemen te komen. Dat ging mij goed af. Telkens weer.

Klasgenoten lieten mij links liggen.
Geen plagerijen.

Ik was gelukkig.

Na de melk, thuis, ging ik naar de muur, waar ik eender mee werd. Je kon tegen me praten ik sprak niet terug. Ik luisterde niet, ofschoon ik alles wel hoorde. Ik registreerde niet. Mijn ogen in een hoek van 45 graden. Zonder kleren zou je mij niet zien. Je zou denken dat het gebroken wit als een atol uit de muur over de grond zich uitstak. Ik droeg wel kleren.

Mijn ouders hadden inmiddels geaccepteerd wie ik was, wat ik was. Een jongen die nooit sprak, die zich terugtrok en zich afzonderde van de wereld.

De wereld waar alles schel was. Een wereld waar de hardheid mij angst inboezemde en mij liet zweten, van waar ik wilde vluchten.
Toen ik drie werd begon het, de ziedende hysterie die zich meester van mij maakte tijdens het, 'In de Gloria’, uit volle borst door de vele vrienden en familieleden.

Verjaardagen werden al lang niet meer gevierd inmiddels.
Mijn enige feest was de boekenweek.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten