dinsdag 7 februari 2012

Spoorproblemen.

Het is nacht en ik sta met natte all-stars langs een sloot waarvan ik dacht dat het een kortere weg zou zijn. Ruzie, zo zou ik het niet willen noemen, een onenigheid heeft me hier gebracht. Dat het min vier graden celsius is, is enigszins kwalijk te noemen, maar ik kan niet anders dan doorgaan.

Indien ik een GPS systeem zou hebben, of een telefoon met een handige kaart die me zou zeggen waar ik was, had ik mezelf zo snel mogelijk naar de bewoonde wereld kunnen brengen. Ik bezit echter beide niet, het is pas 2001. Ik sta hier alleen, koud en ik voel het ijs vormen tussen de knoken en de gewrichten.

In eerste instantie leek het mij verstandig langs het spoor naar de stad te lopen, maar ergens gedurende de lange rails kon ik echt niet verder. Niet dat er een hek was, of dat er een stapel stenen lagen ten gevolg van een verbouwing langs de rails. Nee, ik schrok me de pleuris van een trein die ik ternauwernood mistte door me tegen de geluidsbarriere te duwen en de wind langs me heen te voelen racen.

Ik durfde niet meer.

Vermoedelijk was de roes van de drank uitgewerkt. Ik weet het niet. Ik was bang, maar verder moest ik wel. In eerste instantie kon ik op het geluid van de goederentreinen mijn koers redelijk bepalen.In eerste instantie. Ik probeerde niet te veel naar links en rechts te gaan zodat ik in min of meer een rechte lijn voortging. Ik had uitgerekend dat ik twintig kilometer moest wandelen voordat ik bij de volgende stad uit zou komen.

(Misschien verstandig om te vertellen dat de laatste trein door mij gemist werd, op een haar. De reden dat ik die trein niet kon pakken was de onenigheid die ik had met vrienden, docht dit terzijde. Niet relevant.)

Die twintig kilometer bleken een misrekening, want die waren hemelsbreed, niet in een dronken staat en kronkelend op het geluid van het her en derren van goederentreinen.

Nu mijn all-stars dus nat waren, ik beefde als een trilplaat en klappertande als een staande ovatie na 'Howl'van Allen Ginsberg, zonk de moed me redelijk in de schoenen.

Ik spitste mijn horen en definieerde het geluid van een stampende trein uiterst links van me. Door de bosjes en over de sloten ren ik naar het spoor. Mijn handen moeten blauw zijn en het puntje van mijn neus is hard geworden, als steen.

Het spoor glimt zo'n tien meter voor me. Ik ploeg voort door de sneeuw, op veilige afstand van de ijzige rails glimmend tussen de sneeuw. Nu makkelijker te volgen. In de verte zie ik het perron en ik zet een spurt in. Ik val eenmaal languit in de sneeuw. Knisperend en onbeholpen sta ik op alsof ik beide heupen gebroken heb.

Op het perron kijk ik in eerste instantie naar de tijd.

de tijd trilt.

het is half vijf in de n-n-n-n-nacht. Mijn ogen glijden over de stenen waar mensen over een paar uurtjes wachten om hun forensisch bestaan op te pakken. Ik kijk naar een plek uit de wind, uit de kou.

in een glazen huisje giert de wind.

Aan de overkant, een grote grijze container onder een stoomuitlaat van het station.
Daar op die container warm ik me in de stinkende damp van de verwarming.

De eerste trein, ik val in slaap. Vier steden verder wordt ik wakker. Verder dan waar ik moet zijn....n-n-n-nog steeds koud reis ik terug.

stap uit,

loop naar haar huis,

het is 8 uur in de ochtend,

Ze opent de deur.
"het is over hè?"

Ze knikt, trekt haar jas aan, laat de deur openstaan. In haar bad denk ik nog even dat het best stom was dat ik haar volgens afspraak niet om 19:00 had afgehaald op haar werk.

ook word ik maar niet warm.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten