zaterdag 25 februari 2012

Boter op het hoofd

Pas als Felix wakker wordt hoor je de ademhaling verstrakken. De boezem schokt en de benen lijken even de ontspanning los te laten. De rituelen zullen weldra van start gaan. Loom zal hij zijn logge lichaam over haar heen werpen, voor een natte warme stinkende ochtendzoen. Het speeksel als gifgroene substantie over haar mondhoeken. De warme natte lik in haar nek en de grote buik die als verstikkende deken over haar heupen gedrapeerd wordt. Weldra.
Eerst nog het smakkende geluid uit zijn mond, wat ronddraaien, voordat de kleine kraaloogjes zich vastzuigen aan de visies van een dag, het ontwaken, de Ogen die aftasten naar wat ze zich toe kunnen eigenen, wat ze zich vandaag kunnen veroorloven.
Dan de gewaarwording van haar.

Vrijwel elke ochtend is hetzelfde. Identiek, het smakken, het bovenop haar klimmen, het slijm, de korte ademstoten, haar verstrakken, de angst, de onderwerping. De ochtendrituelen. Zij staat hem toe, hij doet zijn werk. Voordat de tanden gepoetst zijn en hij zijn vier boterhammen met ei, bacon en mayonaise met karnemelk opheeft, de Telegraaf heeft gelezen, en het verorberde eten uit zich heeft geperst, voordat zij zichzelf in de spiegel aankijkt, en met een vochtige washand haar hals van de aangekoekte kledders spuug poetsend ontdoet - een afkrabben is het meer. De ochtendrituelen.

Als het zaterdag is, dan is het erger. Dan blijven ze in bed. De eerste scheten die een preludium zijn van het orkestspel op de badkamer, waar met het blaasinstrument kracht wordt bijgezet als ondersteuning van zijn slagwerk op porselein -een doffe gong-, glijden over haar been. Alle géne is al lang verdwenen.
Hij wil poses met haar.
In bochten wringen.
Haar uiterste aftasten.

Voor hem is er meer tijd. Zij kwijt zich van haar taak -zoals zij dat ziet.
Om tien uur staan ze op. Ze maakt de eieren met veel boter, bakt bacon uit, schenkt een grote mok karnemelk in. "Veel boter" ze herhaalt het. Fluisterend. Als ware het scheldwoorden, verwensingen naar zijn wisse dood. Veel boter. Veel boter.

Haar nachtjapon draagt zijn zweet, ze kan van de pijn tussen haar billen niet zitten, nog niet. Om half elf zijn thee met melk en een sigaar. Als hij de krant uitheeft gaat hij naar Frits, zijn vriend, klaverjassen met kopstootjes. Ze kan dan even zitten, als een bloem wier felheid flets werd, de dag voor het afsterven. Je ziet dat.

Ze ruimt het huis op, strijkt de kleren, schikt conservenblikken in de gangkast en telt ze na. Het vlees wordt opgezet om te sudderen, ze wast zich even en haalt door het toilet de borstel die onmetelijk veel remsporen aan zijn stront heeft weggepoetst.

Veel boter...

Als hij thuiskomt zit ze op een stoel. Het was een fout van haar, dat besef is er.

De striemen van haar eigen ceintuur doorklieven haar huid als de landsgrenzen op een kaart. Kleurschakeringen vertonen een bijna blijde kindertekening, het doek van haar blouse is gerafeld als strengen brood, afgescheurd voor de eenden. De badkamervloer is een Pollock, zijn braaksel en haar bloed. Twee ochtenden zou het stil zijn.

Twee ochtenden met veel boter.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten