maandag 6 februari 2012

Epiloog

Onder een grote ijskoude deken lag ze. Niets kon ik van haar zien, alleen de haren die boven de deken uitkwamen. Verder was ze voor mij een mysterie. De bank waar ze op lag leek mijlenver weg, en alhoewel ik op mijn gemak in mijn cognackleurige stoel naast de bank mijn eerste nipjes koffie dronk, leek de afstand immens. Niet overbrugbaar. Temeer misschien omdat ik niet wist wie zij was.

De avond daarvoor was een troebel geheel geworden. Alsof ik door beslagen brillenglazen een tekst wilde lezen, niet verder komend dan HOOFDSTUK….Ik pijnigde mijn hersens om te achterhalen wie dit was. Inmiddels de ellebogen op mijn knieën. Mijn ogen op de haren die met de deken op en neer gaan op de adem van dit meisje.

In de eerste flarden waren zachte strelingen. De warmte van haar huid onder de handen van mij. Een betraande zoen, waar het zilt over de lippen rolde. Een ondergaande zon achter de raam van een café. Twee wijn en een uitgestrekt plein waar mensen in grote en kleine groepjes over heen wandelde, een enkeling met een plastic tas. Ella Fitzgerald zong ‘Summertime’ en ik zat tegenover iemand. De eerste aanraking van de vingers, terloops en niet gepland, zorgde voor een oprisping van kippenvel over de armen en staakte bij de nek, de aanhechting van de hersens prikkelend.

Zat ik daar met haar?

Ik kon me de kinderen herinneren die over de tuin van de buren liepen op zoek naar een bal, de buurvrouw in lange rok en schort nors kijkend naar het grut. Haar armen over elkaar en het haar strak in een knot.

Ik voelde de billen van een vrouw tegen mijn heupen duwen en hoorde een zacht slaapgekreun. Ik zakte dieper weg in mijn slaap.

Een betraand gezicht lag in mijn handen. Een rood aangelopen gezicht en haren die ik streelde. De hand kneep in mij toen het leven wat zij droeg uit haar brak.

Wie is deze vrouw?

Waarom lag ze onder deze donzen ijskoude deken, zag ik slechts haar haar?

In een prachtige jurk zag ik iemand, de haren als rivierbeddingen over haar hals, stralend als een lichtpunt in het universum, met de vraag, “Kan het zo?” De vier borden, de drie borden, twee borden, twee borden, twee borden. Wie was deze vrouw?

Ik had de durf niet om op te staan, het deken op te tillen en haar aan te kijken, te achterhalen wie zij was.

Ik dacht dieper na, maar gisterenavond, gisterenavond kwam niet meer.

Wie was deze vrouw?

Ik leunde achterover.

Ik proef haar in mijn handen, ruik haar met mijn mond, zie haar met mijn oren, maar wie is ze? Alles lijkt zo vertroebeld.

Ik hoor haar schaterlach in mijn oren, de fluisterende woorden ‘Ik heb je lief’. Ik sla de ochtendjas iets om me heen, mijn pantoffels duw ik dieper en kijk naar de op en neergaande deken.

Ik wacht.

Tot het einde er is, samen met haar.

2 opmerkingen: