dinsdag 6 maart 2012

Uitstapjes

Het was een herfstachtige dag. Een dag waar je in je eentje over een strand kon banjeren. Er stond wat wind, schuim op de koppen van de golven, opstuivend. Niemand was er te bekennen, op een man na.

De man liep een meter of twee van de branding af.

"meneer mag ik u wat vragen?" kwam een stem van achter hem, of naast hem, door de wind was dat niet geheel duidelijk.
"natuurlijk" keek de man verbaasd op.
"Wat maakt u gelukkig?"
De man leek even in gedachten verzonken en keek uit over de uitgestrekte zee, hij voelde de wind in zijn gelaat, zag de wolken drijven op de herfstachtige lucht.
"Ik durf dat niet te zeggen. Nee, ik weet dat eigenlijk niet."
"dan zal ik u zeggen wat mij gelukkig zou maken, met uw goedkeuring uiteraard."
"Maar natuurlijk."
"Ik zou gelukkig worden van de wereld."
"De wereld?"
"Ja, de wereld, u weet wel die grote bol waar we op lopen"
"Ik volg u niet, daarbij vindt u het erg als ik u aanspreek met 'je'? Ik vind 'u' zo afstandelijk, ik gebruik liever jij."
"Ja, ik vind dat bijzonder onprettig."
"Hoe gaan we dit dan oplossen? ...Ah, ik heb het. Wat is uw naam?"
"Tim" zei Tim, "en jij?"
"Ook Tim"
"Tim dus" zei Tim tegen Tim.
"Ja, Tim dus."
"maar dat kan niet. Het zou verwarrend zijn voor de lezer, Tim echt. We kunnen niet allebei Tim heten"
"Welke lezer?"
"De lezer, we moeten opnieuw beginnen Tim, er zit niet anders op"

Tim kon niets anders dan dit accepteren. Weglopen zou niet veel uitmaken, temeer omdat het gesprek niet ten einde was en hij op het strand geen snelle uitweg voorhanden had.

"Hallo, wie bent u?"
"Ik ben Tim." enigszins verward.
"Ah, ik ben Bonifatius, zal ik u zeggen wat mij gelukkig maakt?"
"Dat zou ik fijn vinden Bonifatius."
"Ik zou gelukkig worden van de wereld."
"In welke context Bonifatius?"
"In mijn handen,de wereld, zodat ik alles kan overzien. Opdat ik de mensen als mieren kan zien krioelen en er kokend water over kan gooien. Zodat ik mijn vinger in de oceaan kan prikken en tsunami's kan veroorzaken, met lucifers de vulkanen aan kan steken....de wereld tussen duim en wijsvinger kan nemen en haar pletten. Dat ik kan kijken naar het verdriet, de tranen, het bloed, de weerzinwekkendheid van het bestaan, de paniek...ik zou daar van genieten...ik als jullie God...ik als uw straf en zondvloed!"
Hij schreeuwde, tot diep in mij.

Tim keek om zich heen, de zee leek een stuk wilder, zijn voeten waren doorweekt met het stijgende water en zeewier plakte aan zijn broek, de lucht betrok, en schichten aan bliksem schoten over het gitzwarte water. Het water spatte hoger op, tot in zijn gelaat.

Hij voelde zeewier over zijn rug.
Zeewier werd hand.
Hand werd washand.


Na het afdrogen werd hij weer naar zijn kamer gebracht, vastgebonden, een injectie.

Over het strand liep Tim, hij keek naar het gewoel van de zee, het zand dat week naar de zijkant en de stappen verschoven naar de buitenkant.

1 opmerking:

  1. Psychotische megalomanie in een klein kamertje met een slot. Zoiets moet kunnen ademen.

    BeantwoordenVerwijderen