vrijdag 16 maart 2012

De broodjes van de bakker

“stil is het hier hè. Voel je dat? Hoe die deken over ons heen ligt. Jij denkt natuurlijk omdat ik praat dat er wel geluid is. Dat beeld jij je in. Hier is niets, ik zit in je hoofd. Jij ook in die van mij. Wees niet bang, daar ga je niet weg. Daar koester ik je tot het einde der tijden. Daar hoor jij thuis, dat ik je ook meeneem onder de dekens vandaan, in de bus, of op de kade bij het water. Ook daar ben je hoor, soms in lawaai, maar vaker stil, met slechts lichte ruis"

Mijn voeten zoeken de koude plekjes op de stof van het hoeslaken. Schuivend met mijn tenen schrijf ik een schrift wat alleen jij kunt lezen. Jij kent deze bewegingen. Je draait je om en ik voel je adem over mijn naakte borst glijden. Die koude vingertoppen van jou over de hals. Ik zoen je even en proef de slaap op je huid. Dan temporiseren we. De zoenen worden driftiger als de ademhaling stijgt, mijn hand om je taille trek ik je zachte lichaam tegen me aan. We adapteren warmte, stoken op. De hitte noopt ons de laatste restanten aan fabrieksstof van ons af te trekken, te scheuren en we worden eender. Ik met de gedachten van jou, jij met de gedachten van mij. Alsof we even wisselen. Ik me in je beweeg en jij uitstraalt over mij. Mijn hardheid kent zijn grenzen en jouw enorme zachtheid weet die af te tasten.
Dichter bij een ander mens kun je niet komen.

Het woelen onder de dekens heeft plaatsgemaakt voor een hangerige loomheid, die haren beginnen te kriebelen, en het vocht wordt een aangekoekt laagje die trekt om de huid. De zoete geuren beginnen weeïg te worden en het is wachten op de eerste beweging.

Bij het opstaan van jou aanschouw ik dat wat ik zo mooi vind aan je. Die ronde billen die langzaam bewegen op je trage wandelgang naar de hete douche. Beneden maak ik koffie.
Ik rook een sigaret. Stil en alleen.

De twee mokken balanceren op de trap is altijd lastig, je moet niet kijken naar de kopjes. Vooral niet kijken. Een plens over mijn blote voet. Ik keek toch even.

In bed rook ik nogmaals, ik voel hoe de stoom uit de badkamer over het gangpad trekt, terwijl ik nip van mijn koffie. Aanvullend wat leeg is, loom leeg en inmiddels afgekoeld. De witte gordijnen waaien op de wind van buiten, de bakker opent zijn deuren. De dag begint met brood.

Met een handdoek om je hoofd geslagen zie ik je soepele buik, je prachtige borsten en je benen. Je ogen staan zoals ze moeten staan, gericht op mij. Met je flauwe glimlach op je gezicht kom je naast me liggen kust mijn schouder en neemt de hete koffie van me aan.

Nippend.

Ineens is stilzitten geen optie meer, je vinger prikt ineens in mijn zij. We moeten dingen gaan doen, maar achten het beiden fijner om als kinderen eerst een robbertje te stoeien, gekrakeel als gevolg. Maar immer speels.

De aanvang van de dag, de broodjes van de bakker.


“Stil was het hè, toen we samen waren, de tijd aan onze kant van het weekend? Voel jij nog die ene dag dat we samen smolten, met je handen om mijn billen? Je bent er nog hoor! Je gaat daar niet weg. Maar die stilte die we hadden, alsof alleen wij onder die dekens lagen die is wel weg. Wat een tyfus herrie, het verdringt je bijna. Dat gehuil. Maar die lach hè, die heeft hij van jou.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten