woensdag 28 maart 2012

Mores

Omdat ik wel benieuwd was naar haar en omdat ik wist dat ik alles aan haar –behalve haar voorkomen- abject vond, kon ik niets anders dan een afspraak met haar maken. Ze stond voor alles waar ik vooral tegen was (of ben). Ik ben iets onthutst dus vergeef me mijn twijfel.
De interesse die ze bij mij aanwakkerde kukelde ik liever uit het raam. Nee, ik negeerde die liever. Ik spuwde liever op haar bestaan, schopte tegen haar principes en sloot me van de wereld af met, ‘Coltrane’ zonder me om verplichtingen te bekommeren.
Ze bestond niet.

Maar zij was er.

Bij het ontwaken hoorde ik haar stem die ik één keer eerder hoorde. Ik zag haar voor me als die ene korte keer. Zij was in alle gevallen de stuiterbal in mijn hersenpan die klonk als de knikker die je roerbakt in een wok, mijn wekker, en –niet onbelangrijk- ik ging ook met haar naar bed. Eigenlijk was zij er de hele dag.

Ik leerde haar kennen toen ze viel van haar fiets. Een herenfiets, maar zoals ik had geleerd wel haar fiets. Ik was op haar afgelopen en had haar geholpen weer op te stappen en haar de sneaker die van haar voet was geschoten aan te geven. De klomp aan de andere voet was blijven zitten. Er viel iets op in haar gelaat. Die helgroene ogen, die aan me trokken als de diepte van de Marianentrog aan James Cameron. Ze trokken me naar binnen en enkele seconden keek ik haar recht aan. De zon scheen via de reflectoren die ze op haar armen had gebonden met een paar twijgjes mijn ogen in, en ik moest weg kijken.

Met spijt.

Een enigszins timide “dank je” en een blik op de grond volgde, evenals, hoe gek dit ook mag klinken; een adreswisseling; een lach; en een belofte elkaar te schrijven.
Ze had de wens brieven te schrijven. Soit.
Ik ging er in mee en vergat haar gedurende de dag. Ik zat in een stramien van regelmaat. Er was het werk, er waren vrienden, er was het leven met diens regels an sich. Ik had me aagepast, want als Darwin ooit op liet tekenen: “It’s not the strongest of species that survive, nor the most intelligent that survives. It is the most adaptable to change”
Zo vergat ik haar in de waan van de dag.

Tot de brief.

In hanenpoten geschreven, een soort Cyrillisch script wat ontcijferd diende te worden. Er was geen touw aan vast te knopen, wat je dan toch probeert –en slaagt. Het was een warrige brief, dat ze blij was dat ze…..(ander onderwerp)(ander onderwerp)…..alleen een geschaafde knie….(ander onderwerp)….er aan over had gehouden. Wat een puzzel.

Toch ik schreef terug. Consistent en gedecideerd, de wens dit af te kappen en eindigend met een open vraag. Dus zonder wens –of met, dat hangt van de wens af. Hinkend op twee gedachten, stiekem benieuwd naar een volgende puzzel. Geïntrigeerd. Terwijl je altijd denkt, dit wijf is knettergek in haar hoofd. Twijgjes die reflectoren vasthouden op de boven en onderarm. Kom nu toch.

Ze zouden je eens met haar zien zeg.

Maar ja, als de schittering van glinsterend water in je ooghoek, een los draadje aan je overhemd en erger het deuntje in je hoofd dat niet weg gaat.

Er kwam een brief.
Ik schreef terug.
Er kwam een langere brief.
Ik schreef terug.
Ik leerde haar kennen en alles aan haar stond me tegen.

Ze sliep onregelmatig. Ze at klaarblijkelijk wanneer er trek was, ze rookte wel en dan weer niet, ze poetste haar tanden niet maar waste ze met haar vingers. Ze deed verder niets, behalve dat ze soms ging jagen (?).

Knettergek! en ik maar schrijven aan haar, en maar weer terug. Totdat ik er genoeg van had. Ze moest of uit mijn hoofd of er blijven. De enige manier was om haar nogmaals te zien, maar dan bij haar. In haar ‘natuurlijke habitat’, ik moest weten. Ik moest afkicken van deze vervaarlijke drug die mij in de greep hield. Ik moest de consequenties onder ogen zien van een langer verblijf in deze surrealistische schijnwerkelijkheid waar zij in vertoefde. Het moest.
Ik schreef haar in mijn beste handschrift.

Hoi,

Ik kom langs. Wanneer kan ik komen.

Met vriendelijke groet,

Duke.


Het wachten op de brief duurde eeuwig. Ik kwam mijn dagen door met een lichte apathie. Dat werk beklijfde niet meer. De boterhammen met spek verloren waarde, ondanks de onlangs toegevoegde mosterd. De vrienden lieten me lachen en waren op enige momenten daargelaten een uitvlucht. Ik moest wachten. Mijn ongeduld groeide en groeide en ik gaf op.
Bij het opgeven kwam de brief.

Nu.


Ik pakte mijn fiets en ging naar haar huis. Eenmalig. Van alles zou ik af zijn, ze zou me doen walgen, ze zou bevestigen dat een mens niet zo kan leven als zij deed. Ik gokte er op dat ze eigenlijk te veel drugs gebruikte en ik in een vuilnisbelt terecht zou komen, waar naalden afgewisseld met condooms en menselijke uitwerpselen de vloer zouden bekleden. Of waar alles spik en span was, alles zouden leugens zijn uit een verwrongen ietwat maf individu. Ook dan zou er een teleurstelling zijn. Ik zou verder kunnen leven en denken aan de vrienden en het werk wat mijn passie weer zou worden, de gedachten door te groeien. Ik kon weer terug naar mijn leven.
Voor haar deur kon ik geen bel vinden en dus bonsde ik. Even was er de twijfel dat niemand open zou doen, maar ik hoorde wat gestommel en een stoot tegen iets wat zich achter de deur bevond.

Ik kwam in complete chaos terecht. Zij benam me de adem, maar de stapel aan bestek die links achter de voordeur onder de brievenbus lagen, de borden die daarnaast opgestapeld stonden afgewisseld met een pak hagelslag en veertien paar sokken.
“Kom binnen” zei de timide stem met grappig lachje.
Ik stapte ietwat schaapachtig achter haar aan de kamer in. In de kamer stond een wasmachine en een toilet daarnaast. We moesten via de kamer de trap op waar de voorraadkast de hoeken in nam. Ze griste een bak mee –waarvan ik dacht dat er vermoedelijk ondergoed in zat.

Dit kon toch niet.

Eenmaal op de badkamer waar twee fauteuils stonden en een tafel dronken we ons water en aten we gedroogd vlees uit de bak.

Die nacht bleef ik slapen in de schuur, waar haar bed stond in het licht van kaarsen.
Om vier uur werd ze wakker en nam ze een lange stok waarmee ze de deur uitging.
“blijf je?”
“Ik blijf”.

Ik pas me aan. Ik leef naar de wensen die zij heeft in haar leven, de mores die zij zo hard probeert te doorbreken is mijn mores geworden. Als ik in de ochtend mijn ondergoed uit de vaatwasser op de zolder pak en mijn sigaretten uit de koelkast één voor één opsteek aan de aansteker die ligt onder het toilet beneden, kan ik alleen maar denken of ze nu weg is voor eten, of dat ze misschien ligt te slapen.

Ik adapteer.

1 opmerking:

  1. Voor wat het waard is uit de mond van deze boerenkinkel: mooi.

    BeantwoordenVerwijderen