woensdag 23 januari 2013

Zuchtmeisje





Het is niet zozeer dat we vanaf de bank alles gadeslaan. Het is gewoon fijn je toe te geven aan de kalmte. De bank is de beste optie in huis. Getweeën in een hoek van negentig graden. Waar haar voeten zijn, begint mijn hoofd. Zo liggen we, als de rust van de avond. In de ochtend van de dag, tijdens tijd.
Hoe we op die bank terecht zijn gekomen? Dat is, hoe ik het ook vertel, een lang verhaal, eigenlijk heb ik geen tijd, maar ach, ik vertel het ook maar.

Dingen begonnen tijdens een storm. Een storm die de reizigers verhinderde met het openbaar vervoer naar huis te gaan. De wind was zo hard dat afgeraden werd met de auto de weg op te gaan, en ook zo hard dat op het station in Den Bosch één ieder naarstig (en in een enkel geval radeloos) op zoek was naar een veilig onderkomen. Er heerste een bescheiden vorm van paniek. De elektriciteitsdraden zwiepten over de sporen en er vloog van alles door de lucht. Een jongen rende achter zijn petje aan en zag daarbij de rookpaal over het hoofd.
Te midden van deze storm waren twee individuen. Beide moesten ze reizen. Het waren ik en zij, zo simpel is het.
Ik kwam uit de buurt en had een korte rit voor de boeg, maar zij niet. Zij was uitgespuwd door een trein die niet verder had willen rijden omwille van eigenbehoud. Dit vond ik vrij begrijpelijk, zij was een andere mening toegedaan. Het was kut, zoals ze me zei aan de rand van de roltrap.

Omdat ik haar had willen troosten, en eigenlijk niet alleen een kroeg had willen gaan om daar eenzaam bier te drinken, besloot ik haar mee te vragen. Met een beetje geluk stemde ze in, maar wees mij er wel op dat ze een groot gedeelte aan de telefoon zou zitten. Ik droeg haar grote backpack van ruim 14 kilo naar een café.

Gedurende haar gesprekken aan de telefoon leerde ik haar kennen. Ze was woedend op de vliegtuigmaatschappij waarmee ze over drie uur zou gaan vliegen. Bedreven in vuilbekkerij en een zuchtmeisje bovendien. Het hoofdkantoor kreeg de wind van voren dat ze geen andere vlucht kon krijgen, zonder daar extra voor te betalen.
Toen er uiteindelijk niets anders opzat dan de telefoon weg te bergen, raakten we in gesprek. De reis naar Thailand ging voor haar dan wel niet door op dit moment, maar na twee kleine biertjes zag alles er wel wat rooskleuriger uit. Zo zaten we daar, de wind sloeg met een moker tegen de ramen, de kracht spatte van het glas alsof het vonken waren.
Dat was ons eerste uitzicht

Zoals bij elke storm was deze ook gaan liggen. Het onstuimige begin van onze kennismaking kwam in de daaropvolgende weken in rustiger vaarwater. Ze zou alsnog naar Thailand vertrekken en had klaarblijkelijk foeterend aan de telefoon alsnog haar zin gekregen. Toen ze me belde vanuit de slurf om te zeggen dat ze vertrok deed me dat pijn. Voor mij zat er niets anders op dan vier weken te wachten. We hadden elkaar na het noodweer nog één keer gezien. De zomerzon op het terras, geen mobiele telefoons, de eerste aanrakingen, de tijd die ons inhaalde. We zaten in gesprek totdat we moesten rennen. Ik voor mijn bus, zij voor haar trein. Hijgend als een paard zwaaide ik naar de roltrap in de hoop dat ze zou kijken, een klein kushandje viel mij ten deel toen ze zich omdraaide. Daarna waren er slechts gesprekken geweest over de telefoon. De afstand tussen ons, was wegens afspraken niet meer overbrugbaar. Afstand zou ons nog wel langer scheiden. Gedurende een van de vele telefoongesprekken bleken de vonken neer te dalen in hunkeren en liefde. Ons tweede uitzicht was er een van vooruitgang.

Om zes uur in de ochtend was ik opgestaan en had de trein naar Schiphol genomen. Daar zou ik zien of dat wat er was geweest, na vier weken stand had gehouden en ik het scheldende zuchtmeisje aan me kon binden. De angstige seconden, minuten en uren bij zo’n gate waren niet aan mij besteed. Ik zat bij een van de koffietentjes te lurken aan koffie en hield ondertussen de borden in de gaten. Toen ik haar gebronsde huid zag, een vermoeide bliek en een gezicht dat op onweer stond, wist ik dat het goed was. Klagend was zij het leukst.
Gedurende de reis had ze naast een jongen gezeten die naar zweet stonk, hij had het gepresteerd een volledige vlucht alleen over wiet te praten en in zijn kruis zaten ondefinieerbare vlekken. Vlekken die hij met veel gedraai en bewegingen wilde verbloemen. Hij zat dus niet stil. Ik hoorde haar aan, keek naar haar bruine huid. Een huid van rietsuiker door bittere koffie. In de trein viel ze in slaap tegen mijn schouder, haar hand stak zacht in de mijne. Buiten scheen de nazomer-zon en ik genoot van het derde uitzicht.

Niet lang daarna trokken we bij elkaar in. Zij en ik werden we. We als in een enkel persoon. Gelijktijdig stonden we op, gelijktijdig gingen we naar bed, gelijktijdig aten we ons maal en tegelijkertijd wilden we samen roken. Bij de boodschappen kreeg ik 100 meter vrije slag, dan haalde ze me weer tierend in, binnensmonds vloekend over de drukte, de hinderlijke aanwezigheid van vakkenvullers, dat ik te snel ging.
Ik hou van haar, maar.
Op sommige dagen wisten we niet meer wat we moesten eten of wat we een onverhoopt vrije dag moesten doen. Als ik het huis aan kant bracht, wilde zij alleen op de bank liggen. Liggen op de bank, uiteindelijk gaf ik me er aan toe, totdat ik zelf niets anders meer wenste.
Drie keer is scheepsrecht zeggen ze. Er is geen uitzicht meer, in ieder geval niet op de bank.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten