maandag 29 april 2013

Hemel(s)lichaam

Er heerst stilte in een groot huis. Alsof het huis opgeslokt is in de maag van het heelal. Zweeft tussen de zielloze, waterloze, en mensloze hemellichamen. Buiten is het donker. Ze bedenkt zich dat het goedwel waar kan zijn, dat het huis is opgenomen in een amorfe gelei die haar beschermt tegen de buitenwereld. Ze hoopt er stiekem op.

Het zijn haar nagels die op beide plekken in de matras striemen angst weergeven. Links in het badstof vier, rechts ook vier. De duimen waren naar binnen gevouwen bij de daad. Tranen liepen aan weerszijden over haar jukbeenderen neerwaarts en kleurde haar kussen een tint donkerder. Haar neus, die door velen als verfijnd wordt genoemd, was rood rond de randjes en glom van zilt vocht. Haar bovenlip jeukte, zweet stond tussen haar borsten.

Vingertoppen, de zijne, streken door het haar dat zij zo had laten vallen, speciaal voor die avond. Een jurk aangetrokken na wikken en wegen. De spiegel gaf kritieken.
Zij zou zich weer mens voelen onder de mensen. Ze had haar best gedaan om op tijd te komen en was met een kleine vier minuten te laat, uiteindelijk ‘fashionably late’ gekomen. Bij het treffen was zijn glimlach zo groot geweest. Haar ogen schoten verlegen naar de vloer, een houten, passend bij het etablissement.

Ze hadden de hele avond gepraat. Hij dronk niet veel en verzande niet in de gedwongen etiquette die een avond onecht konden maken. Niets was gespeeld. Gespekt van achterdocht had ze zich laten verwennen door zijn blik, zijn woorden streelden haar ego en ze voelde een roes over zich heenkomen. De eerste aanraking en de blik van verstandhouding die zij in elkaars ogen vonden gaven een bevestiging.

In bed draait ze op haar zij. Ze trekt haar knieën tot haar borsten. Ze rilt en opent haar ogen om de tijd te verifiëren. 00:21 ze moet nog minimaal 7 uur blijven liggen alvorens ze haar douche op kan zoeken. Buiten blijft het donker. Vlekjes voor de ogen als het hoofd zich naar het plafond wendt. Daar staan geen antwoorden. Er is geen zachte stem die haar zegt dat het goed zal komen. Dit heelal is een vacuüm van de vrouw, haar hutje op de heide.

Het hoofd duwt ze snotterend in het kussen, ze duwt haar knieën dichter tegen haar borst, knikt haar hoofd op en neer en ontspant de gewrichten van haar benen af en aan. Ze gedijt op de stromen aan tranen.

Buiten zweeft het huis verder. Een opwaartse spiraal, gewichtloos voelt alleen zij nog de ketenen van de zwaartekracht. Ze klemt zich vast aan het bed, het huis draait om de as.
Ze braakt in haar bed, schreeuwt het uit. Nooit zal ze nog het huis uit komen.

De man bracht haar naar de auto, gaf haar een zoen op een blozende wang. In euforie omklemde beide handen de auto, een stem zong hartstochtelijk mee op dat wat de radio te bieden had. De melodie belangrijker dan de woorden. De volgende omwentelingen van de aarde verliepen in fast forward. Zij zag de man, hij zag haar graag.

Zijn handen gleden nu over haar naakte onderrug, hielden even wacht op de overgang naar het vlees dat meegeeft bij de aanraking. Zij stond, hij zat op het bed. Een ruwe kin prikte op de onderbuik, vingers haakte aan kleding en stroopte. Ze zweven een dag lang. Zij proeft zijn smaak, hij zakt weg in die van haar. Ze fluisteren elkaar woorden. Geven elkaar alles.
Zij schenkt hem kinderen, hij haar een bestaan. Mensen onder de mensen.
Dan gaat hij dood, zuigt het huis alle ademruimte weg en trekt ze haar deken om zich heen. ‘over minimaal 7 moet ik opstaan’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten