zaterdag 23 februari 2013

Gevoelstemperatuur +18

Laat ik gewoon doen alsof het een lentenacht is. Een nacht waar een dun jasje volstaat, waar kou uitgebannen is en de zomer al in de lucht hangt. Warmte heerste op het terras overdag. De kleding wordt lichter, dunner en de mensen lachen weer. Een nacht na een dergelijke dag. Het is een lentenacht en verrassingen waren er deze dag volop.

Het zijn tijden dat niets hoeft en alles kan. Met je ouders heb je niets meer te maken, ze wonen elders in een groter huis. Je huurt een kamer en leeft van fooien, meer doe je niet dan leven. De horecafooi is de bonus voor de bankier, het presentje voor de barman. Hoe je dat wendt of keert.

Je bent een dag vrij, je loopt een centrum in als vreemde. Iedereen die je kent, al je vrienden, ze bestaan even niet. Jij bent hier alleen, je kwam hier nooit, je woont hier niet. Jij gaat op onderzoek. Om een stad te leren kennen loop je eerst wat rond, tot daar een boekhandel is die niet genegeerd kan worden, je stapt binnen en voelt de onbekende verhalen aan je trekken, de eerste zinnen van boeken nemen je mee naar daar waar niet hier is. Het is niet de stad waar je woont. We zijn niet daar.

We zijn in Gent waar middels een gemotoriseerd voertuig een inheemse kroeg aangedaan wordt, we verplaatsen ons naar smeltend asfalt in een zonovergoten stad in een willekeurig heet land, we zitten op een terras. Een hond wordt uitgelaten. In de boeken, de zinnen is willekeur en alles mogelijk.

Met twee titels lopen we de stad in, ik loop, jullie lopen mee. Ik neem jullie mee, er liggen verrassingen in het verschiet. We lopen naar een straat waar wij niet eerder kwamen. De donkerte in het etablissement is eerst overweldigend, later zacht en aangenaam na het eerste drankje. We zijn vrij en we drinken een bier om 14:00.
Buiten lopen de mensen die werken, wij, wij hoeven niets. We zien ze aan, hoe ze lopen, bedenken verhalen bij hen en drinken bier. De muziek valt ons op en we deinen onbewust mee met knikkende hoofdjes, ja, we zijn vrij.

Het gevoel van euforie die de muziek ons brengt, de bardame is een excellentie waar je een eed voor af zou leggen. Je geeft haar de fooi die ze toekomt. We knikken naar elkaar en ze zegt dat er vanavond iets te doen is. Daar en daar. Zomaar, omdat we knikten met de hoofden, of bier dronken. Vrije mensen trekken vrije mensen aan.

We lopen weer door de straten als dromen, lichtvoetig nu en rooskleuriger door de glaasjes die wij dronken. U dronk mee. De winkels gaan dicht en niemand blijft over. De stad loopt leeg en wij gaan schuilen voor de stilte in een andere kroeg. Het terras zit vol gelijkgestemden, we kletsen inmiddels honderduit, de schroom valt van ons af, de wereld ligt onder onze voeten, we balanceren op een bal. Als we harder rennen, of lopen is het eerder een volgende dag. We zitten, we drinken, we knabbelen versnaperingen en roken wat af, de vrijheid slaat ons om de oren tot de lucht zwart ziet, en de jassen ritsen.

Naast ons zit Bram naast Margje, we kennen ze niet maar ze gaan mee. Mee naar de volgende, de volgende tot de tip van de barvrouw, het restbedrag krijg je terug. Op een donkere dansvloer staan mensen. We kijken ze aan, gaan in ze op. Zij is er ook, nog mooier dan eerder, jij tikt me aan om te wijzen, daar is ze.

Bij het treffen hoort het proosten die nacht, mijn boeken zitten in mijn tas, haar nummer, en dat van Bram in mijn telefoon. Bram is met Margje ik ben met u, we hebben grootse plannen.
De lichten springen aan en ik ga op zoek naar mijn huis, de klok slaat diep in de nacht. We zoenen en lallen en we beloven nooit meer anders. Mijn jas hangt open als ik me van u verwijder. De straten glimmen in het lamplicht. Al wat ik hoor zijn schreeuwende stemmen, en fietsen die aanlopen, het wringt bij de velg. Er is geen wind. Ik zoek mijn huis. Rechts in de verte: de lach en muziek. Ik buig dan, diep in de nacht naar mijn nieuwsgierigheid. Zo typ ik een lentenacht, onderwijl ik zwicht voor melancholie.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten