maandag 14 maart 2016

Zondagen in het zuiden



Het was vrij simpel, elke zaterdagavond voor het slapen gaan wist ik exact hoe de zondag zou gaan verlopen. Na het
"Ik ga slapen, ik ben moe.
Sluit mijn beide oogjes toe.
Here, houdt ook deze nacht.
Over mij getrouw de wacht"

dat ik samen met mijn moeder prevelde, kreeg ik een natte zoen voordat ik nog even toegestaan werd te lezen. Bij mijn voeteneinde lag een grote stapel stripboeken die ik ter hand nam en een keuze maakte. Zoiets als Netflix op mijn tablet nu. Ik las een paar pagina’s en vocht tegen de slaap alvorens ik mijn licht uitknipte. Op de één of andere manier won de slaap het altijd. De donkerbruine gordijnen lieten net genoeg licht van de lantaarnpaal door de stof om nog even stil te staan bij dat wat komen zou gaan; ik zou ontwaken voordat het goed en wel licht was, naar beneden sluipen en hopen dat op Sky Channel de kinderprogrammering al begonnen was. De klok gaf meestal een tijd aan tussen 06:00 en 07:00.

Als de zon door de ramen begon te schijnen hoorde ik boven, vanaf de zolder, wat gerommel. Het was vaak mijn moeder die als eerste naar beneden kwam en aan het ontbijt begon. O zalig de croissantjes. Na het eten ging het vlot. We kwamen meestal rond 11:00 bij oma aan voor de koffie. Een verplicht nummertje dat altijd hetzelfde verliep. Koffie voor iedereen en 7-up voor mij. Terwijl ik achter aan de tafel zat te tekenen, meestal vergezeld door mijn opa die zich wat terugtrok, gingen de gesprekken voor vaak over de politiek of over geld. Nu ongeveer dertig jaar later probeer ik te achterhalen wat er allemaal gezegd werd. Er zijn inmiddels teveel mensen dood om nog een goed beeld te kunnen schetsen, een beeld zonder alle gekleurde meningen welteverstaan.

Het zijn losse flarden die een beeld vormen waarvan ik aanneem dat het de waarheid is. Van enige animositeit heb ik nooit echt iets gemerkt. De sluimerende, broeiende weerzin van de zondag is mij alleen uit de overlevering bekend en dan zelfs nog dankzij puzzelstukjes die ik zelf aan elkaar heb gefabriekt. Wat dat betreft mag ik de hulde overbrengen aan de aanwezigen destijds. Ik heb er nooit iets van gemerkt. Misschien komt dat ook wel omdat ik er doof voor wilde zijn, omdat ik de gesprekken toch niet begreep, de intonatie me als altijd vriendelijk overkwam, of omdat ik simpelweg opgeslokt zat in mijn eigen wereld.

Van de dingen die mij wel zijn bijgebleven zijn er al veel niet eens meer gebruikelijk en in gebruik, neem het duimdikke tapijt dat op de tafel lag, van een bordeauxrood zoals ik nu de wijn weg klok, of het kleine gaskachteltje dat vermomd als open haard met brandende kooltjes het vertrek verwarmde. Kuis het gevloek als het ding het niet deed. Een klein glaasje op tafel waar de sigaretten uitstaken. De dikke nevel die boven de hoofden dreef. Het wekelijkse ritueel; Opa en oma op zondag.

Het is een hele andere tijd die niet meer verenigbaar is met mijn leven nu. De opeenstapeling aan gebeurtenissen tussen toen en nu zorgen voor een behoorlijk troebel beeld. Trok ik mijzelf wel altijd terug? Was ik misschien juist aanwezig? Is mijn beeld van de zondag, het beeld dat ik kennelijk tot aan 14 maart 2016 met mij meezeul wel een accuraat beeld van de werkelijkheid. Of is mijn beeld ook nog gekleurd? Vond ik het leuk om naar oma en opa te gaan? Ja, als ik mijn herinneringen vandaag nog mag geloven. Goh wat een rare 14 maart.

Weet je, het is goedwel mogelijk dat wij eerst naar de kerk gingen voordat de verplichte koffie op het menu stond. Gingen wij elke zondag naar de kerk? Zo voelt het soms wel. Het in het niets staren, het misboekje doorbladeren en hopen dat het Kyrie Eleison niet zo veel tijd in beslag nam. Als ze Latijn gingen zingen duurde de mis wel anderhalf uur. Die hostie die ik niet aan mocht pakken, want mijn Heilige Communie was nog een paar jaar verwijderd. Er was nog geen aantrekkingskracht vanuit meisjes die mij weg hadden kunnen laten dromen. De monotone tekst van meneer pastoor die erop los citeerde alsof hij niets liever deed. Het doelloos zitten en staren op een bank. Soms telde ik de glas-in-lood-ramen en wachtte op een teken van de Here Jezus, zodat hij me zou zeggen dat, als ik deze mis volhield, ik rijkelijk beloond zou worden. Zoals ik later straalbezopen onder een brug naar hem schreeuwde om zijn aandacht, wetende dat er niets anders is dan lucht, heelal en zwarte gaten die ons uiteindelijk opslokken. Hoe hemels het geloof ook mag zijn geweest, het was voor mij de hel en staat in schril contrast met die zondagen zoals ik ze nu nog in gedachten beleef.

Ik zit achter aan tafel, een karton op het kleed en mijn tekenpapier daarop. Uit de lade van de kast die nu op de kamer van mijn zoon staat komen de kleurpotloden en stiften. Mijn buik zit nog vol van de croissantjes, maar ik vind ruimte voor het koekje. Het geroezemoes en de geur van koffie. Het is er behaaglijk warm, ik voel mij veilig, drink 7-up en boven mijn hoofd drijft de rook van een onaf beeld waarvan ik niet meer kan achterhalen of het nu het juiste beeld is of niet.



maandag 7 maart 2016

Een open sollicitatie aan het UWV

datum                                                                                                                                            
7 maart 2016                                                     
                  

Betreft: Open sollicitatie

Geachte heer, mevrouw,

Met grote belangstelling heb ik mijzelf ingeschreven als werkzoekende. Dit omdat na een lange periode mijn contract niet verlengd werd en ik sedertdien zonder werk zit. Mijn doorzettingsvermogen en mijn enthousiasme snakken naar een nieuwe uitdaging. En ik heb die inmiddels gevonden bij uw bedrijf. Graag wil ik uw dienst van harte bijstaan in het helpen en begeleiden van mensen naar een nieuwe functie en hen helpen ze tijdig te voorzien van de inkomsten waar zij recht op hebben.

Nu ik twee maanden afhankelijk ben van mijn inkomsten via u, is mij opgevallen dat de uitbetaling na het ontvangen van de inkomstenverklaring die elke werkzoekende met een WW-uitkering verplicht is toe te sturen, uiterst traag verloopt. Dit duidt mijns inziens op een tekort aan medewerkers die deze inkomstenverklaringen verwerken. Gelukkig heb ik enige ervaring met Suwinet en kan ik u hierbij gemakkelijk bijstaan om de duur tussen het ontvangen van de inkomstenverklaring en het uitkeren van de uitkering terug te dringen. Het mag natuurlijk vreemd gevonden worden dat een inkomstenverklaring verstuurd op 1 maart 2016 een week later nog steeds niet in behandeling genomen is. Ik hoef u de gevolgen van deze duur niet uit te leggen, want uw uiterst vriendelijke dame van uw klachtenlijn heeft mij uitgelegd dat het hieromtrent klachten regent. Laat mij u helpen. Mijn gezonde verstand en empathie richting uw klanten is dermate groot dat ik hen wil helpen met een soepele en vooral snelle verwerking van deze inkomstenverklaringen.

Indien u van mening bent dat u genoeg FTE’s op deze functie heeft en dat de verwerking van de inkomstenverklaringen nu eenmaal niet sneller kan, dan wil ik mij graag aanbieden voor de volgende functie binnen uw bedrijf. Graag zou ik als gastheer fungeren voor de speeddates die u met uitzendbureaus en wervingsbureaus organiseert zodat uw klanten sneller aan een baan komen. De vriendelijkheid waar ik mee ontvangen werd, alsof ik een vriezer binnenliep, zal mij nog lang heugen. Dat er ruim tachtig gegadigden waren uitgenodigd om in rijen voor statafels te wachten op een kort gesprek dat op zijn zachtst gezegd ongemakkelijk was omwille van de privacy en dat sommige bureaus later dan de afgesproken tijd binnenkwamen om voorts dingen af te raffelen getuigde niet van enige professie. De mores onder de werkzoekenden was er een van verontwaardiging, alsof zij niet serieus genomen werden. Het gevoel dat de werkzoekende een vies beest is dat zich eerst moet bewijzen bekroop mij en helemaal toen uw medewerker met een gezicht dat op onweer stond met glaasjes water tussen de tachtig gegadigden heen banjerde, zonder verontschuldigende lach, of een knikje van dank omdat de tachtig gegadigden in een zeer kleine ruimte de weg voor deze medewerkster vrijmaakte. Aan alle kanten kwam de onwil mijn kant op en ik ben van mening dat dit anders kan, met een vriendelijke lach en een beetje gastvrijheid. En mocht u ook hier van mening zijn dat de medewerkers binnen deze functie voldoen dan zou ik me graag aan willen bieden voor de organisatie van dergelijke bijeenkomsten. Waar ruimte en tijd een aangenaam gevoel geven. Dat er wellicht kamertjes zijn voor een persoonlijk één op één gesprek, of kleine hokjes die rechts van de locatie van de speeddate ruim voorhanden waren. Ik zou bijvoorbeeld voor willen stellen kleinere groepen mensen uit te nodigen zodat ze het gevoel hebben dat er tijd voor ze genomen wordt en zij niet het gevoel krijgen dat een dergelijke ochtend, die hen kansen zou moeten bieden, aanvoelt als een obligaat nummertje vanuit het UWV. Met een paar kleine aanpassingen zou ik u hiermee bijzonder graag van dienst zijn.

En mocht u vervolgens daar ook geen mogelijkheden voor mij zien, dan zou ik u graag willen adviseren over uw website, die een klein beetje zorgt voor een RSI gevoel in de gemiddelde pols. Bij het solliciteren naar een functie vanaf uw site bijvoorbeeld kost het minstens vijf keer klikken voordat de vacature verschijnt. Vacatures bij mijn CV (klik 1); Vacature (klik 2); Reageer (klik 3); hoe wilt u op deze vacature solliciteren maak uw keuze (klik 4); online sollicitatieformulier (scroll en klik 5) om vervolgens bij de vacature te komen. Ik zou u voor willen stellen dat bij klik 3 er een automatische link naar de daadwerkelijke vacature en de sollicitatiemogelijkheden op de externe site worden gegeven. Overigens geldt dat eveneens voor het doorgeven van de taken en sollicitaties. U kunt het met een groot aantal klikken verminderen, waardoor het weer leuk en lekker wordt te solliciteren naar verscheidene functies.

Ik wil uw bedrijf dolgraag helpen, met het imago dat u hebt, met de communicatie naar uw klanten toe en met de verwerking van uw uitkeringen. Mijn hart ligt bij de klanten die aan taken en verplichtingen moeten voldoen en waarvan vele het liefst vandaag weer aan het werk gaan, in plaats van morgen. Ik wil hen een goed gevoel geven en dat kan natuurlijk binnen uw bedrijf. Empathie, persoonlijke aandacht en zorg, geven een bijzonder fijn gevoel. Veelal zijn uw klanten mensen die willen werken en daarin wil ik hen steunen. Als ervaringsdeskundige wil ik uw medewerker zijn om mij in te zetten voor uw bedrijf en uw klanten.

Voor meer informatie over mijn ervaringen kom ik graag in een persoonlijk gesprek een nadere toelichting geven op mijn sollicitatie.


In afwachting van uw antwoord,

Met vriendelijke groet,



Bas Geeraets

Treffen





De jukbeenderen zijn hoog en ze lijkt helemaal niet meer op de persoon die ze ooit was. Ik kijk langer dan noodzakelijk –een persoon uit mijn verloren jeugd. Daar zit ze. Hopelijk zou ze me herkennen, niets zeggen, maar alleen herkennen. Voor haar sta ik: de eerste jongen met wie zij ooit vree, een jongen die haar op handen droeg.

Ze speelt met een elastiekje, licht neurotisch, met vingers waar de jaren overheen zijn gegaan. Knokiger, slanker. Het vel hangt. De tijd heeft groeven in haar vingers gesleten. Ook haar gezicht vertonen tekenen van ouderdom. Niemand blijft voor altijd jong. Een enorme laag make-up verbergt haar vermoeidheid. Ze werkt hard – denk ik me in - maar naar haar stiel kan ik slechts raden. Ze was altijd ambitieus.

Het heeft geen enkele zin haar aan te spreken, hoewel ik de duidelijke drang heb haar van mijn aanwezigheid op de hoogte te stellen. Wat zou ik moeten zeggen? ‘Hey, herken je mij nog?’ of  ‘ken ik je niet ergens van? Ik loop al rood aan bij de gedachte. Beter is het te zwijgen en blikken te stelen.
Ze zou mij herkennen, de eerste keer dat wij naakt tegenover elkaar stonden, onwennig. Het kleine streepje aan schaamhaar onaangetast. Ze probeerde een condoom om mijn geslacht te wringen, anders kan ik het niet noemen. Een eerste keer vergeet je niet.
Ik zou ook niet weten waar ik het met haar over zou moeten hebben. Ik zou kunnen zeggen: ‘weet je nog bij die plas, waar de naam me van ontschoten is, waar je mij ontving, en een boer stond te loeren? Je zus die ons kwam halen voor het eten, terwijl wij niet wisten hoe lang zij daar wel niet stond. Zo vrij waren we toen. Het kon ons niets schelen.’ Maar dat zijn niet de dingen die je in een overvolle trein bespreekt.

Aan de overkant van het gangpad, links van mij. Ik keek ongegeneerd haar kant op. De perfecte pony was gitzwart, de broek om haar heupen donkerblauw – om in te verdrinken - en All Stars, spierwit. In haar okerkleurige tas zou een pakje Marlboro Light zitten. Als ik me niet vergis. Verder een pakje kauwgom, dat ook. Zij knaagde toen al een heel pakje per dag weg.

Ze is wat magerder geworden in haar gezicht. Dezelfde knokige trekken als in haar handen. Haar sieraden zijn nog altijd zilver, daar is ze niet van afgestapt, zilver met een hagelwit shirt, zwarte haren, een donkerblauwe blazer, een enkele tint donkerder dan haar broek, witte gympen en een riem in dezelfde kleur als haar tas. De klasse straalt nog steeds van haar af.
Ik denk een laagje vet over haar gezicht. Een glimlach. Ze is het echt.

Als ik op mijn beurt naar buiten kijk, voel ik haar blik. De priemende ogen in mijn nek zoeken een oude zuigzoen. Op mijn buik voel ik haar slanke handen, haar ademhaling als vanouds. Het aanspreken zou zo gemakkelijk zijn. Ik zou mijn hoofd maar hoeven draaien, te lachen en ‘hoi’ te zeggen. Als ik dat nu doe, dan kijken we elkaar recht aan. Een blik van herkenning, een kopje koffie, bijkletsen. Nee, ik denk te ver door, en staar het raam uit.

In Utrecht stapt ze uit. Ik kijk naar haar lichaam, haar kleding denk ik weg. Zo ken ik haar het best: naakt. Naakt als de lange, lange woensdagmiddagen, naakt in een steegje, bloot in het riet. Huid op huid.

Bij het grijpen van haar tas gaat een handje omhoog. Vier vingers toetsen achtereenvolgende onzichtbare pianotoetsen in, beginnend bij haar pink. In de lucht.


Die fantastische glimlach is niets veranderd. 

donderdag 3 maart 2016

De erfenis van Joost en Lotje

 

 

Joost en Lotje zaten in het hoge gras bij opa. Om beurten staken ze gras in hun neus en niesten. Hun gegiechel was te horen vanaf het terras waar opa zijn welbespraaktheid toonde. Een borrel te veel. Zijn secretaresse, met wie hij inmiddels twee jaar getrouwd was bleef bijschenken en wij hadden onze poging naar huis te komen allang gestaakt.

Opa stak van wal met zijn groteske beeldspraak en stond op bij het aanzetten van zijn woorden: ‘70 meter hoog was dat gebouw en ik stond daar dus op een richel. Ik gooide de televisie in één keer naar beneden en schreeuwde wat verwensingen naar het gepeupel beneden. Toen draaide ik helemaal door. 1965, ik dacht er toen niet aan om ooit kinderen te krijgen, laat staan te trouwen. Drank, jongen, dáár draait het om.’ Hij nam een slok van zijn wijn en genoot zichtbaar.
Zwierend met zijn armen riep hij: ‘toen kon je nog neuken wat je wilde, iedereen deed het met iedereen.’ Nu hij daar zo stond zag ik even de gelijkenis. Mijn vrouw zegt dat altijd: ‘Je lijkt op hem.’
Ik luisterde niet meer en keek naar de secretaresse die twee jaar ouder was dan ik. Haar borsten zaten in een strakke witte blouse en haar billen bolden in haar kokerrok. Een grijze. Haar benen glommen in het zomerlicht. Blonde haren zaten slordig opgestoken. Ze leek in functie.
Ik schrok pas op bij de pets op haar billen die haar sommeerde weg te gaan om iets te knabbelen te halen. Ik dronk mijn glas leeg en volgde haar naar de keuken, waar ze gehurkt iets uit de oven haalde. Ik verwonderde me over de pasvorm van haar kleren. ‘Kan ik iets doen?’ vroeg ik maar. Ik kon niets doen, het hoefde niet, zei ze. Ook goed, dacht ik en ik liep met de handen in mijn zakken terug naar de tuin.

De kinderen hadden een ander spelletje gevonden en zaten achter bij het zwembad met een vangnetje bladeren van de bodem af te vissen. Mijn vrouw keek naar ze en mijn vader staarde naar zijn glas. Hij leek te proberen zijn complete huis weerspiegeld te krijgen in de oppervlakte van de drank.
‘Je hebt een mooie vrouw’ zo ging hij voort toen ik weer zat. ‘Wat dat betreft lijk je op je vader, je hebt oog voor schoonheid. Ze heeft lekkere borsten en goede heupen. Dat neukt best lekker lijkt me. Jacqueline naait ook lekker. Ze vindt het geil als je haar kont omhoog trekt en dan likt.’ Hij nam een slok van zijn wijn, en nog één. Mijn vrouw probeerde uit alle macht haar aandacht bij de kinderen te houden. Ik zag het aan haar. Ze had deze woorden niet willen horen.

Toen er afgebakken stokbroden op tafel kwamen en de soesjes plaatsmaakten voor smeersels, nam mijn vader Jacqueline op schoot en kneep ongegeneerd in haar borsten. Ik keek weg, nam een slok van mijn drank. Mijn vrouw nam een slok van haar drank.
Rijden mochten we niet meer.
De kinderen waren blij. Wij dronken ons blij. Iedereen was blij en Jacqueline was in functie.


maandag 29 februari 2016

Een tweeluik

Voor elk type



Voor het schap van de shampoos stond ik wat schaapachtig naar de etiketten te kijken. Voor elk type haar bleek er dus een speciale shampoo te zijn. Maar welk type haar had ik dan? Was er iemand die me dat ooit had gezegd? Ik kon het me niet herinneren. Een referentiekader dat mij een indicatie zou geven wat voor type haar ik had ontbrak. Ik heb me nooit verdiept in de verschillende gradaties. Nooit heb ik ze op mijzelf toegepast. Wat heb ik in vergelijking met anderen toch droog haar, of dik, of dun en sluik. Vet misschien? Voor mij was mijn haar compleet ondefinieerbaar, een soort ‘verscheidene specerijen’ zoals je wel eens ziet op de achterkant van een etiket.
Wat zou er gebeuren als de verkeerde shampoo gekocht werd? Zou het kunnen dat mijn haar uit zou vallen? Dadelijk zou het nog gaan klitten, dan had ik een grote bos wol op mijn hoofd.
Behoedzaam nam ik een fles ter hand. ‘Voor een zijdezachte glans van wortel tot punt’,

‘Kan ik u misschien helpen?’ zei de winkelbediende die me van achter beslopen had.
‘Nee, ik kijk even’, en ik imiteerde een zeer serieuze blik. De bediende knikte vriendelijk en droop af naar de babyartikelen. Ze was heel mooi. Te mooi. Zij zal vast geweten hebben wat voor haar ik had.

Thuis hadden we een enkele shampoo voor het gehele gezin. Ze rook naar de zeepjes die mijn oma tussen haar kleren legde, en mijn haar werd er altijd statisch van als ik me met die troep had gewassen. Ik was de enige overigens die daar last van had. Commentaar over de shampoo moest ik inslikken - dan was je je haar toch niet.
Gezinsverpakkingen voor de middelmaat, voor elk haartype. Het stonk. Bah.
Iets exclusiefs, daar ging mijn voorkeur naar uit. Een shampoo waaraan je kon zien dat ik verstand had van haarverzorging. Het allerbeste voor mijn haar. Als mijn kapsel er verzorgd en netjes uitzag, dan straalde dat properheid uit. ‘Die jongen doet er alles aan om er goed uit te zien’, dat zouden ze over mij gaan zeggen! Het klinkt nu allemaal zo strijdbaar. Alles voor dat stukje acceptatie. Een plan met een begin.

Ik trok de sluiting van de fles open en rook er aan. Meisjes, rook ik. Meisjes die ouder en wijzer waren dan ik, borsten hebben, deodorantbussen leegspuiten onder geschoren oksels, douchen in de kleedruimte aan de overkant van de gymzaal, giechelend in kleine groepjes. De bovenbouw kende hun geheimen, ik mocht me daar niet aan meten –laat staan ruiken als zij.

Wat had ik moeten zeuren om geld voor shampoo, het had me een hoop energie gekost. Lovende woorden aan het adres van mijn moeder; ruzies uit de weg gaan door mijn zusje te geven wat zij had willen hebben; ongevraagd aan het huiswerk gaan; mijn kamer opgeruimd en netjes houden. De boerenkool had ik zelfs naar binnen weten te krijgen zonder te braken en met ogenschijnlijk veel smaak. Ik dronk karnemelk uit een glas en niet uit het pak. Uiteindelijk wist ik zeven hele guldens los te peuteren. Ik moest wel stoppen met zeuren.

Toen ik de drogisterij verliet had ik geen shampoo gekocht. Met vlotte tred was ik naar buiten gespoed, niemand mocht mijn rode wangen zien. Natuurlijk had ik de mooie winkelbediende moeten vragen mij te helpen, maar een slagboom versperde mijn pad. Een trein passeerde en ik was weg. De intercity naar schaamte. Die dag heb ik nog wat rondgedobberd in het dorp. Een aantal keer ben ik teruggegaan naar de winkel. Als een man stapte ik op de deuren af, om weg te draaien naar een etalage, om tegen mijn hoofd te slaan en te veinzen dat ik de andere kant op moest en om mijn veters te strikken.
Door de ruit van de Zeeman had ik een doorkijk naar een spiegel. Daar zag ik mijn haar. De groteske silhouet van een champignon, net boven de graaibakken ondergoed, vroeger kroop ik daar met mijn zus onder, als speelplaats. Daar, in de spiegel van de Zeeman, zag ik de gestalte van een brugklasser die nog heel veel moest leren en deed een enkele stap terug.




In de mond van mijn vriend is het warmer

Met de vermeende capaciteiten die ik had verworven op het literaire vlak (het schrijven van een gedicht voor een overleden familielid), vind ik het verstandig haar middels een brief op de hoogte te stellen van mijn jeugdige verliefdheid. Hoe ik niet dagelijks in haar ogen had proberen te kijken. Hoe ik niet, in het voorbijgaan, per ongeluk haar zachte heup had aangeraakt. Hoe ik niet droomde en droomde en droomde van haar naam naast de mijne, hoe ik verdrink in haar tedere stem. Jongens nog aan toe, dit meisje heeft me bij de lurven, ze heeft me daar vast en pakt door. Van haar wil ik nooit scheiden. Die hele verliefdheid is trouwens een kentering in mijn denken. Zonder haar blijk ik niet verder te kunnen, ze vreet me langzaam op. Natuurlijk ken ik haar niet of nauwelijks, ja, we zijn een keer met elkaar naar huis gereden, we hebben wel eens wat gekletst, maar ondanks dat we in dezelfde gemeente wonen had ik haar nooit eerder gezien. Ze heeft blonde haren, die misschien sluik zijn in de ogen van anderen, maar in mijn ogen puur goud. Haar gezicht is anders dan alle gezichten die ik ooit heb gezien, dat maakt haar zo mooi. De kleren die ze draagt komen me voor als frisgewassen kleren in de reclames op de televisie en zij dus ook. Ik wil haar opsnuiven, maar die gedachte zal ik nooit hardop uitspreken. Dat is een beetje eng, alhoewel ik het wel wil.
Na lang wikken en wegen begin ik, als ik bijna zeker weet dat de liefde van weerskanten komt, aan een brief. De brief is niet te lang en niet te kort en na schaven en schaven ben ik tevreden over het resultaat. Ik steel wat parfum van mijn moeder, spuit het over de brief en doe hem in een envelop. Morgen zal ze van mij zijn, en een erectie toont zich af in de stof van mijn onderbroek. Het duurt even voordat ik kan slapen.

In de ochtend peddel ik alsof er een groep losgeslagen hangjongeren achter me aanzitten, ik gooi de fiets in de stalling, smijt mijn jas in mijn kluisje en loop naar de kantine. Daar is nog niemand.
Zij komt pas laat aanfietsen, samen met een vriendin die ik niet zo mag, dat is wederzijds en dus niet erg. Ik zie de haren wapperen door de wind, en voel ze wapperen in mijn onderbuik. Misselijk van de zenuwen haast ik me naar een afgelegen toilet en braak mijn ontbijt in de pot. Ik spoel mijn mond met water, was de rode kringen om mijn ogen weg en zeg mijzelf dat alles goed is. Gelukkig is er geen braaksel via mijn neus naar buiten gekomen, want dan had ik echt gewacht met de brief tot een volgende dag. Als ik een kauwgom genomen heb en ik me er van heb vergewist dat ik er weer proper uitzie loop ik naar de klas. Er zijn twee lesuren voordat er een pauze is van een kwartier. Bij beide lessen zit ze schuin voor me en zie ik haar billen en haar rug zacht tegen de leuning en zitting van de stoel. Haar troon. Ze is zo mooi.
Aangezien ik het briefje niet zo aan haar durf te geven wacht ik steeds net te lang. De zoemers van twee lessen halen me in.

Dan is het kleine pauze, ik was nog even naar het toilet gegaan om mijzelf andermaal moed in te spreken. Dit zou me gaan lukken, de tekenen die ze mij gegeven had waren zo dat vrijwel elke twijfel uitgesloten was. Waarom kwam ze anders toch altijd in de pauzes en voor de lessen bij mij en Marcel staan? Toch? Ja.
Marcel had ik nooit iets verteld over mijn verliefdheid, op een of andere manier was dat in de brugklas voor mij een stap te ver. Marcel en ik hadden het over jongensdingen. Niet over gevoelens. Uit den boze.
De klap is dan ook bijzonder hard als ik Marcel buiten zie, met haar in zijn armen, ze zoenen niet, maar het is aan. De brief in mijn achterzak duw ik dieper weg, we moeten naar de gymles en hij mag er niet uitvallen.

Tijdens de les laat ik me vallen over de brug en begin te huilen, ik wil even niet meer leven. Ook niet als juist zij me komt troosten en ik snikkend mijn verhaal doe. Haar oprechte medelijden bezorgt me meer pijn dan ze waarschijnlijk zelf verwacht. In stilzwijgen slik ik mijn verlies.
De rest van de dag is er een van verzoening, de schuldige ben ik zelf, noch Marcel noch zij hadden iets aan deze uitkomst kunnen veranderen, dit stond al vast. Bij mijn geboorte al.
Het enige wat ik me bedenk is waarom ik Marcel nooit heb gezegd dat ik zo verliefd was, waarom heb ik mijn mond gehouden?
In de grote pauze staan we lachend bij elkaar, ik houd me flink en Marcel probeert niet te dicht bij zijn verkering te komen. Een ander meisje wil het wel met me proberen, het lijkt wel een koehandel, en na de pauze ziet ze haar eigen fout en laat me weer vallen. Ik begrijp dat best. Ik begrijp dat best.

Als tegemoetkoming vraagt mijn eeuwigdurende liefde mij met haar mee naar huis te fietsen. We moeten door de polder van Den Bosch naar Vught en hebben eigenlijk weinig tegen elkaar te zeggen, ze kijkt soms vertederd naar me, alsof ik een baby ben die net over zijn eigen kleding heeft gespuwd en het uitjankt. Schoorvoetend vertel ik haar over de brief, ze vraagt me of ze hem mag lezen, maar ik wil hem weggooien en fiets snel door, voorbij de afslag die we hadden moeten nemen, door naar onder het viaduct waar water stroomt. Ze achterhaalt me en is nu boos. Ik ben kinderachtig zegt ze, ‘Geef me die brief’. Als ik hem uit mijn broek haal stinkt de brief, het parfum is angstzweet geworden. Verfomfaaid geef ik hem aan. Als ze leest geef ik haar tranen in haar ogen en dus blijf ik haar eeuwig trouw. Ik ben een groot schrijver, zeg ik mijzelf, maar wat win ik daar mee.



zaterdag 27 februari 2016

Het is een striphond



‘Mamaa, maahaaaam! Kijk eens wat ik kan’, riep ik, maar mijn moeder was er niet. Ik sprong als een volleerde kat door een pretpark. Het gevoel in mijn achterbenen was fenomenaal. Mijn 
kuiten duwden mij moeiteloos voorwaarts. Wat een pret. Ik sprong in bomen en eruit alsof het stoepranden waren. Steeds sneller, sneller dan geluid, sneller dan het licht, hoger dan ooit mogelijk.


Op het papier voor me tekende ik een hond, mensen vroegen me wie dat was, en ik zei dat hetgewoon een hond was, met een neus en een bek en tanden en grappige ogen. Het was een striphond, zei ik maar, na veel aandringen. Van de leraar mocht ik geen honden meer tekenen.

Ik moest me vooral bezighouden met het in perspectief tekenen van de daken op het schoolplein. De prullenbak kon hij krijgen en die schetste ik natuurgetrouw. Dat vond hij niet goed. Voor de klas moest ik mijn keuze uitleggen. Zo loog ik over vergankelijkheid en niemand die het snapte.

Toen de bel ging zag ik de schaduwen al achter de muur. Ik hoorde de stemmen, wist wie daar stonden. Allemaal stoere schoenen en stoere praat. Wat kon ik doen? Rennen, zo hard mogelijk. De fiets laten staan, ze zouden verwachten dat ik die zou pakken. Ik sloop naar de hoek.

Ons schoolplein was een omgekeerde “L’. Bij het korte stukje stond de meute te hangen. Testosteron van draaideurcriminelen in de dop. Geldingsdrang knalde als vuurwerk van die hoek vandaan en ik speurde mijn lijf af naar adrenaline. Gas. De verrassing, daar hadden ze geen rekening mee gehouden dacht ik, maar ik viel tegen het hek bij de eerste trap.

Thuis de reprimande van de fiets die ik had laten staan, maar het was berekening geweest van mij, morgen kon ik achter moeders rokken naar school. Probeer me dan maar eens te krijgen.

Dat ik naar mijn kamer moest was niet erg. Papier was er in overvloed. Dus tekende ik vier honden op een rij. Poezen, daar had ik meer moeite mee. Ik tekende een prullenbak en daarin het  hoofd van de leraar. Het was mijn beste tekening ooit.

Het mooiste meisje van de klas, daar was ik verliefd op. Zij praatte wel eens tegen me, en vond me volgens mij wel aardig. Ik droomde over haar. Er waren twee mooie meisjes in de klas, maar het andere meisje was arrogant en mij te ambitieus. Ze kwam later bij ons maar had wel de meeste vriendjes. Ik vond haar stom. Vanuit de ander was warmte, liefde. Zij kreeg iets met een jongen die stoere schoenen had. Ik weigerde vertrouweling te worden en vond haar nu ook stom.

‘Ik wil net zo goed kunnen tekenen als u’, zei ik de leraar –die de academie voor beeldende kunsten had gedaan en van wie in menig kamer van mijn klasgenootjes een kunstwerk hing.

‘Dan moet jij nog erg veel leren’ zei hij in zijn omdraaien. Die avond sprak ik een
cassettebandje van 90 minuten vol, daarin zei ik dat ik Adolf Hitler een stomme lul vond. De metafoor was me toen al niet vreemd.

Ik ben sneller dan het licht, niemand kan mij pakken. Misschien vlucht ik wel, maar zo snel, zo ongelooflijk snel dat ik je weer inhaal. Dan, en pas dan, heb ik mijn genoegdoening.

woensdag 24 februari 2016

Het is de onnozele die opstaat en zichzelf een brief stuurt

Het is de onnozelaar die opstaat en zichzelf een brief stuurt, wetende dat de kloof tussen hem en de waarheid slechts een uitvlakken van de ander is. Ik. ‘Het is niet meer dan een zorgen maken’, zegt de onnozelaar, ‘het even denken te zien en dat kenbaar maken’. Wie anders zou dat doen dan ik.

Beste (…….)

In het huis naast je schreeuwen ze van nepvreugde, jij denkt het en ik ken jou. We kennen elkaar al zo lang. Ooit, lang geleden op de Academie voor Beeldende Kunsten gaf je mij zelfs een naam. Je noemde mij de ideale ik; het masker dat jij je voorhield totdat de ware jij naar voren zou komen. Je wacht nog steeds hè? Het is omdat jij helemaal niet weet wie je nu eigenlijk bent. Teveel kronkels opgezocht in het hoofd, teveel paden hebt willen bewandelen.

Als je alleen bent ga je op de bank zitten en wacht tot de weemoed komt. De televisie staat aan als reservelicht, mochten de echte lampen uitvallen. Je volgt helemaal niets. Die gelatenheid springt vaak in het oog. Er zijn avonden dat de tranen over de wangen rollen. De grip is dan weg. Ik ken je. Je beklom de trap steeds weer, om de treden achter je te breken. Er is geen weg terug.

Zo weet ik dat je hebt gezocht, feitelijk doe je dat je hele leven al. Elke keer weer denk je het gevonden te hebben; geluk –om het beestje maar een naam te noemen. Hoewel elke situatie die jij jezelf eigen maakt feitelijk niets te maken heeft met geluk. De vraag is waar voel jij je thuis, een antwoord dat er niet is. Ik weet het ook niet.

Het is complex (……) en terwijl ik schrijf weet ik niet meer wat ik zojuist dacht. Er waren abnormaliteiten met de laptop waarop ik typ en hierdoor zijn mijn gedachten niet meer helder. Het lijkt een beetje op de liefdesbrieven van vroeger die je ontving hè? ‘Nu ga ik even eten en schrijf ik zo verder’ of ‘ik pak even een andere pen, deze is leeg’, gevolgd door kusjes en doorlopen inkt van goedkope parfum, of dure van Oilily. Ik weet het niet meer, het stonk.

Bij de buren gaan ze ook uit elkaar, net zoals jij hebt gedaan. De kinderen zijn daar terug thuis, de moeder woont er niet meer en de vader stelt zichzelf enorm aan. Ik weet niet hoe het met hem gaat, dat interesseert me weinig. Jou ook niet, jij voelt minachting. Misschien omdat jij het enthousiasme niet kan opbrengen als jouw kind er is, maar toch zielsveel van hem houdt. Ik ben eerlijk tegen je. Jaloezie is misschien wel een drijfveer. Waarom hij wel en jij niet. En waarom voel jij je beter dan hij? Je bent een paradox zonder antwoorden.

Je hebt altijd het gevoel gehad voorbestemd te zijn grote dingen te bewerkstelligen, maar schuilt als een prooi in je hol. Waar jij eerst voorbestemd was heb je nu je zinnen gezet op de lotto. Geluk moet je afdwingen jongen. Dat doe je niet door stil te zitten en niets te doen. Verleden jaar nog, zei iemand je ‘destructief’ te zijn. Je bent er naar gaan leven. Het eetpatroon gelijk de Dow Jones-index over de afgelopen 12 jaar en de drankinname die resulteert in vergeten blikjes bier in de vriezer. Pats, daar sprong er eentje. Je bril ligt er ook mocht je die zoeken. 

En ik begrijp je. Ik luister naar je. Ik was je schild weet je nog. Ik was wie je had willen zijn en de mythe van de wachtkamer ineen. De wachtkamer die jij in je hoofd hebt geplaatst; tot de ideale ik klaar is. Omdat je het niet weet. Je hebt geen antwoorden, weet niet wie je bent, verwerd kameleon om zich te adapteren aan zijn omgeving en blinkt daar nog steeds in uit. Zoveel aanpassen om zelf maar niet te hoeven nadenken, om jezelf maar niet te hoeven laten zien. O zoet cliché. Je bent laf. Moed ken je totdat alle treden van de trap achter je kapot zijn en dan sta je radeloos boven. Hoogtevrees. De enige manier naar beneden. Springen, rennen. Op naar de volgende trap. Houten treden het liefst.

Steeds ben je weer opnieuw begonnen. Er is altijd een trap geweest die je op je weg tegenkwam. De liefde van je leven. De Beeldende Kunst. Het Schrijven.

Maar zoals nu, zo ken ik je niet (……). Deze onnozelaar ziet iemand die hij niet meer kent. En daar ben ik je kwijt. Wellicht beste (……) is dat de reden dat ik je schrijf. Je kunt dingen, dat heb je mij bewezen en op dit moment ben ik de enige die ertoe doet. Er is verder niemand hier. Jij, ik en Microsoft Word.

Ik schrijf je omdat ik van je houd. Ja, je hebt enorm veel stomme dingen gedaan en hebt mij steevast weer bewezen dat je er altijd bovenop bent gekomen. Steeds sterker, na steeds weer de foute keuze. Het is niet erg te weten wie je niet bent, het is zaak te blijven zoeken wie je wel bent. Overigens zijn je fouten nooit fouten geweest, of misstappen. Je laat je gemakkelijk meesleuren in iets, dat is naïef, maar ook steeds weer een ontdekking. Je bent misschien wel bewonderenswaardig door te blijven twijfelen, aan alles. Wellicht komen de antwoorden nooit en blijf je hunkeren naar het gras van de buren. Misschien voel jij je nergens thuis en altijd rusteloos, kan altijd alles beter. Al die ervaringen beste (……) maken je tot wie jij bent, een zoekende. En nu hup ga wat vinden. Er wacht een ladder.

Je houdt van mij en ik van jou


(…….)