maandag 7 maart 2016

Treffen





De jukbeenderen zijn hoog en ze lijkt helemaal niet meer op de persoon die ze ooit was. Ik kijk langer dan noodzakelijk –een persoon uit mijn verloren jeugd. Daar zit ze. Hopelijk zou ze me herkennen, niets zeggen, maar alleen herkennen. Voor haar sta ik: de eerste jongen met wie zij ooit vree, een jongen die haar op handen droeg.

Ze speelt met een elastiekje, licht neurotisch, met vingers waar de jaren overheen zijn gegaan. Knokiger, slanker. Het vel hangt. De tijd heeft groeven in haar vingers gesleten. Ook haar gezicht vertonen tekenen van ouderdom. Niemand blijft voor altijd jong. Een enorme laag make-up verbergt haar vermoeidheid. Ze werkt hard – denk ik me in - maar naar haar stiel kan ik slechts raden. Ze was altijd ambitieus.

Het heeft geen enkele zin haar aan te spreken, hoewel ik de duidelijke drang heb haar van mijn aanwezigheid op de hoogte te stellen. Wat zou ik moeten zeggen? ‘Hey, herken je mij nog?’ of  ‘ken ik je niet ergens van? Ik loop al rood aan bij de gedachte. Beter is het te zwijgen en blikken te stelen.
Ze zou mij herkennen, de eerste keer dat wij naakt tegenover elkaar stonden, onwennig. Het kleine streepje aan schaamhaar onaangetast. Ze probeerde een condoom om mijn geslacht te wringen, anders kan ik het niet noemen. Een eerste keer vergeet je niet.
Ik zou ook niet weten waar ik het met haar over zou moeten hebben. Ik zou kunnen zeggen: ‘weet je nog bij die plas, waar de naam me van ontschoten is, waar je mij ontving, en een boer stond te loeren? Je zus die ons kwam halen voor het eten, terwijl wij niet wisten hoe lang zij daar wel niet stond. Zo vrij waren we toen. Het kon ons niets schelen.’ Maar dat zijn niet de dingen die je in een overvolle trein bespreekt.

Aan de overkant van het gangpad, links van mij. Ik keek ongegeneerd haar kant op. De perfecte pony was gitzwart, de broek om haar heupen donkerblauw – om in te verdrinken - en All Stars, spierwit. In haar okerkleurige tas zou een pakje Marlboro Light zitten. Als ik me niet vergis. Verder een pakje kauwgom, dat ook. Zij knaagde toen al een heel pakje per dag weg.

Ze is wat magerder geworden in haar gezicht. Dezelfde knokige trekken als in haar handen. Haar sieraden zijn nog altijd zilver, daar is ze niet van afgestapt, zilver met een hagelwit shirt, zwarte haren, een donkerblauwe blazer, een enkele tint donkerder dan haar broek, witte gympen en een riem in dezelfde kleur als haar tas. De klasse straalt nog steeds van haar af.
Ik denk een laagje vet over haar gezicht. Een glimlach. Ze is het echt.

Als ik op mijn beurt naar buiten kijk, voel ik haar blik. De priemende ogen in mijn nek zoeken een oude zuigzoen. Op mijn buik voel ik haar slanke handen, haar ademhaling als vanouds. Het aanspreken zou zo gemakkelijk zijn. Ik zou mijn hoofd maar hoeven draaien, te lachen en ‘hoi’ te zeggen. Als ik dat nu doe, dan kijken we elkaar recht aan. Een blik van herkenning, een kopje koffie, bijkletsen. Nee, ik denk te ver door, en staar het raam uit.

In Utrecht stapt ze uit. Ik kijk naar haar lichaam, haar kleding denk ik weg. Zo ken ik haar het best: naakt. Naakt als de lange, lange woensdagmiddagen, naakt in een steegje, bloot in het riet. Huid op huid.

Bij het grijpen van haar tas gaat een handje omhoog. Vier vingers toetsen achtereenvolgende onzichtbare pianotoetsen in, beginnend bij haar pink. In de lucht.


Die fantastische glimlach is niets veranderd. 

1 opmerking:

  1. Een mooi blog heb je hier vol met prachtige verhalen! Ik heb je toegevoegd aan mijn favorieten!
    groetjes Mickey

    BeantwoordenVerwijderen