maandag 21 april 2014

Het Park


Het is een lentedag, alles is al een poosje groen, zo groen dat er geen glimp meer te vangen is van de oranje luifels die aan de overkant van het park zijn neergelaten tegen de voorjaarszon. Normaal zou je door de kale takken of net boven de eeuwig groene bossage de hoge ramen zien, af en toen schuifelt er iets wits achter. Nu is het hospitium aan het zicht onttrokken. Nieuw leven heerst langs de klinkerpaden.

Kijk je vandaag naar het park, je zou jezelf in een andere tijd wanen. Een gestalte, licht gebogen, maar lang, beweegt traag voort over de parkroute. Hij staat nergens bij stil. Als je goed kijkt zie je zijn gedachten grasduinen. Een bruine broek, een geruit overhemd een dun colbertje van dezelfde kleur bruin als zijn broek, een wandelstok. Stap voor stap baant hij zich een weg door de dag. De laagstaande zon werpt een lange schaduw achter zich en met zijn vrije hand herschikt hij zijn hoed, zodat hij het zicht aan het felle zonlicht kan onttrekken. Dagelijks zul je Diederik van Hoogeneinde hier zijn rondje zien maken.

Het is een dag waar je jonge meisjes in witte jurkjes verwacht. Ze lopen vlijtig met kleurrijke ballonnetjes, gekocht van de centen die ze hebben gehad van de grootouders, nadat ze hen deze ochtend het zondagse bezoek hebben gebracht. Je verwacht vandaag jongetjes in korte broeken, sokken en degelijke schoenen, bretels die er een geheel van maken -voor hen, is alles wat voor hen ligt belangrijker, belangrijker dan het in de maat lopen volgens vaders wens. Zij rennen speels vooruit achter de eenden aan, of schoppen een steen dat de zondagse schoenen zal verpesten.
Een dergelijke dag is het, voor de kinderen grenadine, voor de ouders koffie op het terras.

Naast Diederik loopt er echter niemand. Op het geruis van de wind na is het stil. Vogels fladderen rond, maar je hoort ze niet. Ze hebben elkaar niets te zeggen. Pas bij de vijver is er iets meer lawaai. Eenden klapwieken vleugels in het water, hetzelfde water dat de fontein verderop sierlijk omhoog sproeit. De gestalte loopt echter stoïcijns door. Het lijkt een verplichting vandaag. Doorgaans loopt de heer Van Hoogeneinde zijn rondjes opmerkzamer, staat hij stil bij de eenden en haalt uit zijn zakken wat oud brood voor ze. Vandaag is er niets.

Zijn tred is trager, zijn wandelstok sleept bijna over de grond, zoals een van de jonge jongens zou sloffen naast zijn vader als die hem kort zou houden, hem niet in staat stellend met de andere jongens achter de eenden aan te gaan. Als je door de spleten van je ogen zou kijken zou het warempel net lijken of Diederik van Hoogeneinde achteruit zou lopen. De weerzin spreekt boekdelen.
Waar Diederik altijd de westelijke ingang nam en zich dan via het noordelijke punt van de vijver naar het oosten begaf, om daar, aan de kant van het hospitium, de poort uit te gaan, loopt hij nu een vol rondje om de vijver heen en komt mijn kant op.

Mijn taak in het park is eenvoudig. De kiosk die, als overblijfsel van een tijd dat meisjes op zondagmiddag met witte jurkjes ballonnen droegen en jongens balsturig voorbijraasden, werd door mij bestierd. Ik verkocht er kranten, bladen en allerhande snoepgoed en energy drinks. Ik werkte er vier dagen in de week en zodoende zag ik de heer Van Hoogeneinde vrijwel dagelijks. Een keurig groeten van een man op stand als de benen het hem toestonden en hij wat te vertellen had. Meestal echter, nam hij de hoed van zijn hoofd en knikte hij als hij de laatste korstjes brood aan de eenden had toevertrouwd vanaf de overkant van het water. Vandaag loopt hij echter mijn kant op. Een geknakte rietstengel, waar het leven uitgezogen is, zo in het bruin.

Als hij bij me is, vallen mij de diepe groeven in zijn gezicht op. De huid is bijna transparant geworden. De kracht van weleer, de ranjadagen, lijkt uit hem gezogen. Een gebarsten stem vraagt mij om een rolletje King Pepermunt en een editie van Het Parool. Ik overhandig het hem en hij staart een tijdje in zijn beurs. Guldens en Euro’s, een wisseling die hem bij tijd en wijle nog steeds verward maken. Als hij heeft betaald, zijn beurs keurig heeft weggestopt in de binnenzak van zijn colbert en hij zijn wandelstok weer pakt, knikt hij vriendelijk naar me. Het hospitium laat hij vanaf vandaag links liggen. De vreselijke gewaarwording van het heden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten