donderdag 13 september 2012

Supermarkt


Supermarkt.

De jonge Steve had in zijn adolescentie een plan gemaakt, een levensloop waar geen crisis effect op zou hebben, een huis op zijn 20ste, trouwen en kinderen krijgen, een leven in een goedkope gemeente. Pas als hij dat alles zou hebben kon, hij doorstoten naar de ‘Major League’.

De Albert Heijn. Daar kwam Steve terecht. Na de verbouwing zou hij het roer als supermarktmanager overnemen, en hij bleek grootse plannen te hebben.

Tot mijn spijt.

Er is niets guitigs aan Steve, eerder berekenend. Een manager, die de naam geen eer aan doet. Een man die gaat voor het resultaat, de omzet. Een man die graag paradeert langs de schappen en zijn personeel met veel bombarie aanspreekt, ‘Misschien is het beter om dit product bovenop dat schap nog een keer te plaatsen, dan is er ruimte voor meer exposure’.

De estheet, in zijn kekke pak.

Ik mag hem niet. Niet omdat ik in de man niets zie, niet omdat ik zijn capaciteiten baseer op ambitie, maar omdat hij zichzelf te goed voelt voor de baan van Supermarktmanager. Zoiets zie je terug in een winkel, gebrek aan inzicht, je ziet waar de kosten gedrukt worden, je ziet dat iemand het beste jongetje van de klas gevonden wil worden bij zijn meerdere, daarbij de klant volledig uit het oog verliezend. Iemand die niet werkt voor zijn vrouw en zijn vijf kinderen, maar voor de billen van zijn volgende meerdere. Hij wil klimmen, maar faalt in elk opzicht. Althans bij mij.
Vast en zeker ambieert deze jongen zijn pluspunten en staat hij voor de spiegel in de ochtend, nadat hij zijn gezicht glad schoor, zijn crème op deed, en zijn hals besprenkelde met een goedkoop merk parfum, en zegt hij ‘Vandaag heb ik geen valkuilen.’.

Na de verbouwing van de Albert Heijn, kwam er een zelfscankassa, dat scheelt in de loonkosten, omdat de zelfscankassa niet bemand hoeft te worden. Natuurlijk kan ik de manager daar niet op afrekenen, doch kan ik hem wel afrekenen op het simpele feit dat hij besloot om standaard maar twee kassa’s open te doen. Het resultaat zijn lange rijen vol mokkende koppen.

Ik stond onlangs in een dergelijke rij, mijn blik was gericht op de zelfscankassa. Twee personeelsleden stonden daar te keuvelen, in blauw, wachtend op de zelfscanner en zijn volgeladen kar. Die kwam niet.
Een extra kassa evenmin.

Die keer dat ik in de immense rij bij de Albert Heijn stond (drie in de rij, kassa er bij) gebeurde er veel meer.

Bij binnenkomst ging het al fout.

De winkel zag blauw van de vakkenvullers, zwart van de kratten en grijs van de rolcontainers. Naar mijn gevoel, gierden er alleen dertien- en veertienjarige jongetjes en meisjes door de gangen, blokkeerde schappen, en waren vooral erg amusant naar elkaar toe. Nadat ik een seconde of 30 voor een container had staan wachten, was ik het beu. Ik trok de container weg en zorgde dat ik bij het product kon wat ik had willen kopen. Dat schap –achter de container was dus leeg. Ik moest navraag doen, want het was een ingrediënt dat van wezenlijk belang was voor het eten deze week, namelijk poedersuiker.

‘Als het er niet staat, dan hebben we het niet meer’, kreeg ik te horen van een jongetje die mij geen blik waardig gunde. Ik had hem een trap tegen zijn hoofd willen geven en de lading met zoetjes op de rolcontainer over hem heen willen flikkeren, met de woorden ‘zo voel ik mij als klant.’

Geen poedersuiker dus.

Ik schreed voort naar de broodafdeling, even langs de kaasvitrine (altijd wat te proeven) maar daar stond niets. Bij het brood deed ik navraag naar de ‘Pain du Boulogne’. ‘Ik weet niet welk brood je bedoelt’. Inmiddels kokend, had ik het meisje achter haar toonbank vandaan willen rukken, haar naar het rek met de Allerhande willen trekken en haar neus duwen op de bonus aanbieding van deze week, het te dure ‘Pain du Boulogne’. Ik hield mijzelf in. Geen brood, geen nood. Ik kocht de weekendbollen wel, op maandag.

Vervolgens slalomde ik mijn weg door het smurfenblauw dat mij ineens wat goedkoop aandeed, de sleet zat er in. Het heldere blauw, zo zorgvuldig ontworpen is wat vaal geworden. Ik weet nog dat ik dat dacht. Ziekenhuisblauw, valer dan de Aldi. De cola bleek vervolgens op, de pyjamapapjes waren niet bijgevuld, de naturel pizzabodems ontbraken, en het kattenvoer bleek in prijs verhoogd te zijn, in plaats van de Honing Kamille variant thee van Pickwick, moest ik het doen met een Albert Heijn brouwsel waar ik niet om had gevraagd.

Toen ik bij de chips stond, om een variant te kiezen, werd ik aangereden door een jongen wiens puisten groter waren dan de klantvriendelijkheid. Een blik waaruit duidelijk bleek dat ik in de weg stond was mijn deel. De puber. Ik kan u wel vertellen wat ik met deze jongeman had willen doen, maar ook nu hield ik mij in. Mijn mandje was minder vol dan de bedoeling was, enerzijds omdat er verscheidene artikelen niet te verkrijgen waren, anderzijds omdat ik geen apenkooien had willen spelen in een supermarkt.

Pas toen ik bij het bier aan kwam werd het me te zwaar. De grote koelkast met pilsener, was verdwenen. Weg. Ik dacht dat ik gek werd, ik zag me al zeulen met zes warme blikken Bavaria, die ik vervolgens in de vriezer moest koelen alvorens ik dat bier kon drinken. Na deze odyssee had ik verdomme een koud biertje verdiend, een koude die open zou barsten in kilheid, een biertje die aan mijn lippen gezet zou zijn als overwinning. Het ‘Zo.’ gevoel. Navraag bij iemand die naast me stond, leerde mij dat de koelkast verdwenen was om de kosten te drukken.

Ik ging afrekenen. Ik hield het hier niet langer meer uit. Ik kon niet in deze winkel verblijven, die door Steve zo vakkundig omver geworpen was, en eerder leek op een strafkamp dan een klantvriendelijk ingestelde winkel, die er was voor de klant.

Want ik hield Steve verantwoordelijk. Het te jonge personeel, die alleen oog voor elkander had, dan de ogen te richten, op klant, artikel en ruimte, de twee kassa’s die open waren en waar twee rijen van tien personen stonden, de enige volwassen vrouw (van wie meer verwacht mag worden) die het rustig had over de doperwtjes die ze voor haar kleinzoon zou maken hedenavond, onderwijl zij verveeld wachtte op de eerste zelfscanklant in een uur. Steve zelf, die de doosjes in een grote bak aan het leggen was, met zijn rug naar de winkel, waar een chaos heerste. Ik had 21 tienermeisjes en jongetjes geteld, allemaal aan het werk, tegen een zo laag mogelijk loon, allen in de weg lopend, onbeschoft, onwetend en een wisse dood nabij als ik andermaal naar deze winkel moest. Ik had drie vrouwen gezien van boven de achttien jaar. De twee caissières en de doperwtdame. Alles liep hier mank.

U snapt dat ik Steve wel…. Maar ik ben opgevoed met fatsoen.

Ik haat de Albert Heijn in Veghel, schreeuwde ik in mijzelf, toen ik bij de sigarettenbalie moest wachten tot de manager uit had gelegd dat de bloemen elke vijf minuten gedraaid moesten worden, tegen het zonlicht.

Zwijgend verliet ik braaf de winkel. Ik toog naar de kroeg. Een ijskoud biertje, zulks was mijn verdienste.

Zo. Nu eerst iets schrijven

1 opmerking:

  1. Bas, je Nederlands (met name je gebruik van verwijswoorden) is niet perfect, maar het stuk is geweldig, herkenbaar en helaas maar al te waar... Zo gaat een grootgrutter willens en wetens naar de knoppen. Dank voor deze mooie observatie!

    BeantwoordenVerwijderen