maandag 7 mei 2012

De restanten van een feest

Er ligt nog wat bier koud, en de koelkast heeft meer geheimen om prijs te geven bij het openen. Alles wijst er op dat er gisteren een feest was, de ietwat plakkerige vloer, de kapot geklapte ballonnen, de zachte zweem in mijn hoofd, zoemend, ‘dat kan straks ook nog’. Hij heeft gelijk, mijn hoofd -kan straks ook nog.

Alles kan straks ook nog.

Straks kan ik nog leven, straks kan ik nog opstaan, straks kan ik altijd nog naar buiten en de zon mijn bol laten verwarmen. Niets is meer urgent. Vandaag of gisteren maakt weinig verschil, behalve dan de schare aan mensen die ter ere van mijn verjaardag hun intrede deden in mijn domein. Een uurtje. Zich verschranste achter een buffet aan kaasblokjes en stokbrood, wijn en bier drinkend, waar ik schoorvoetend aan mee deed.

“Als iedereen één stuk taart neemt blijft er vast nog wat over.”

Taart is vaak het probleem niet. Er zijn weinig mensen zoals ik, die het niet kunnen laten, van elke taart een stukje te proeven. Ik laat de kaas aan me voorbij gaan, die trog is voor een ander. De taart dat was mijn ‘moment suprême’, op een dergelijk stom feest. Ik was de enige, ik had iets om naar uit te kijken.

Met taart kon ik me afzonderen, dan kon ik neerwaarts kijken en hoefde ik niet mee te gaan in de besproken paperassen, oprakelend de verhalen van weleer, de kennissen die ik niet meer zie.

~


Ter ere van mij waren ze hier gisteren, in tal van auto’s hier naar toe gereden. Verder zag je ze niet. Met de wisselwerking was niets mis, in ruil voor eten en drank kreeg ik cadeaus waar ik niets meer aan had. Ze werden in de kast geschoven, werden vergeten en werden bij de volgende verjaardag weer in de Brasso gezet. Ik eet nog maar van één vork.

“Als iedereen één stuk taart pakt blijft er vast nog wat over.”

Wat over blijft zijn de gedachten en de zweem in mijn hoofd, naast de afwas, de schrale vloer, het lege omhulsel ‘kamer’, de koelkast met de restanten aan taart.

Ik kijk naar de poes, die ligt in de zon en denkt hetzelfde als wat ik denk. Het zal mijn tijd wel duren. Gebroederlijk, de poes en ik. Ik stap op en ga naast hem liggen, de poes staat op en loopt weg. Ik heb hem beroofd van zijn plek. Ik trek mijn benen op en laat de zon over me heen schijnen.

De telefoon gaat. Een indringend geluid schalt door mijn hersenen. Het is dat mijn ogen reeds dicht waren, want anders zou ik ze nu sluiten. Mijn ogen die sluiten om een geluid uit te bannen, knap.

Aan de telefoon sprak ik mijn zus, ze was benieuwd hoe het allemaal was geweest. Ik vond het geweldig…ja, al die aandacht…ja we zijn dat niet meer gewend hè? …..nee, het was niet laat geworden…..ja…..nee, ik vond het ook jammer dat je niet kon komen…..maar ik snap het…..ja, dat kaartje heb ik gehad…..oh…met Piet…neee,echt…..goh…….ja, dag.

Drie minuten werd er een verjaardag besproken, een verjaardag van een man op een bank. Wat rest zijn de komende jaren. Ik vermoed nog zes.

Twee weken later toen mijn dochter de koelkast opende, pakte ze uit de groentelade de restanten aan taart. Ze huilde even wat, liep naar de andere kamer waar ik stokstijf lag.

Lieverd. Als iedereen een stuk pakt, is uiteindelijk de taart op.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten