donderdag 3 mei 2012

De melaatse

Daar zit ze. Vanaf de twee meter die ik van haar vandaan ben, sla ik haar gade. Gitzwart haar heeft ze en slanke handen dat ook. Ik zou voor haar sterven, dat weet ze niet want ze kent me niet. Ze wil me niet kennen of ze kent me wel maar weigert mij in elke hoedanigheid te accepteren als volwaardig mens. Dat ben ik dan ook niet. Ik ben ik, ik mis een been.

Natuurlijk heb ik een prothese, en kan ik redelijk rondlopen als anderen. Toch voor veel mensen zie ik er mismaakt uit. Alsof ik het gedrocht ben van twee buitenaardse. Alsof ik een van de vele kinderen uit Tsjernobyl ben, die een tripje naar Nederland mochten maken en hier stiekem gebleven is. Besmettelijk. Er is echter niets besmettelijks aan mij.

Ik heb een baan en ik kan staand pissen, ik kan muren schilderen en ramen lappen, boodschappen doen als een ieder, alleen dan met meewarige blikken. In sommige gevallen doe ik er mijn voordeel mee, hoor. Als ik met de bus naar het werk moet bijvoorbeeld, steevast strompel ik alsof de volgende stap een opoffering is van grootse proporties, meestal staat er dan iemand voor me op zodat ik kan zitten. De pech die ik heb is dat de schoolgaande jongen of het meisje naast wie ik kom te zitten niet zo blij is mij te zien. Alsof zij denken dat ik ze dood ga maken. Of AIDS geef.

Toch het missen van een been brengt veel onzekerheid mee. Ik heb er mee leren leven, en niet iedereen reageert even ‘angstig’ als ik voorbij loop, of onbekende iets vraag.

Om terug te komen op het meisje. Ik zag haar voor het eerst vlakbij mijn werk op een basisschool. Ze had kennelijk buitendienst tijdens haar pauze want ze liep over het schoolplein te wijzen en de kinderen te vermaken. Wat ik zag was een glimlach, liefde voor de kinderen en plezier in het werk. Die fenomenale billen waren mij uiteraard ook niet ontgaan. Eerlijk gezegd waren die twee billen het eerste wat me opviel tijdens mijn wandeling, pas later zag ik haar glimlach en zwarte ogen.

Ik weet nog,dat ik, ‘en’ de dag ‘en’ het tijdstip in mijn hoofd nam en het omarmde als de herinnering aan de beste vakantie ooit. Elke dinsdag om elf uur liep ik naar buiten, en weer of geen weer daar was zij, altijd met een lach, altijd met liefde. Na een aantal weken kon ik niet anders dan ook andere dagen naar buiten, andere tijdstippen. Ook tijdens middagpauze.

De school waar zij werkte was gelegen aan de rand van de stad, in de buurt waren dus genoeg lunchgelegenheden en bankjes om te zitten. Zo trof ik haar eenmaal toen ze met een collega naast mij op het bankje kwam zitten. Ik hoorde haar stem en bleef stoïcijns zitten. Wachtend om haar aan te spreken? Ik weet het niet. Als een loden last hing mijn prothese los aan mijn stomp. Haar aanspreken was nu geen optie. Ook niet toen ze abusievelijk haar tasje tegen me aan sloeg toen ze hem om haar schouder wierp. Een schuchtere lach dat wel.

Ik strompelde voort van werk, naar het bankje waar ik inmiddels dagelijks zat en ik zag haar nu 5x per week. Ik was in opperste staat van verliefdheid. De lach en liefde die ze uitstraalde waren enorm, ze overrompelde me telkens weer, telkens beeldde ik mij in dat zij naast mij op de bank lag, haar hoofd op mijn schoot terwijl mijn handen als kam door de haren gingen. Zacht en gemoedelijk, wij twee.

Ze zat nu twee meter van me vandaan. Ik had nog tien minuten om iets te doen en kon niets bedenken. Ik zag haar slanke handen een wit kadetje naar haar mond brengen en haar ogen sloten toen ze haar gezicht naar de zon bracht. Ik smolt. Ik stond op, liep op haar af en vroeg plompweg of ze een keer koffie met me zou willen drinken. Ik moest iets. Dit ging nu al een drietal maanden zo, en ik werd verdrietig van het ontbreken aan lef om haar aan te spreken.

Haar gezicht vergeet ik nooit. De walging. Het broodje in haar mond had ze het liefst uit willen spugen. De ogen keken haastig om zicht heen. Had deze freak het nu tegen mij? Is er een uitweg van hier? Ze prevelde een ‘sorry’, en met een ontnomen eetlust wierp ze het broodje op de grond en stapte weg. Beende weg. Een laatste blik op haar billen gunde ik mijzelf.

Ze zal niet geweten hebben dat ik voor haar zou sterven. Ze zal ook vast niet gevoeld hebben dat wat ik haar te bieden had meer was, dan een half lichaam van een mismaakte. Alsof ik een melaatse was, zo spurtte ze van me weg.

Mijn been verloor ik toen ik achttien was. Mijn toenmalige vriendin stak over en had de vrachtwagen niet opgemerkt, waarschijnlijk omdat we ruzie hadden. Ze was tegen mij aan het schreeuwen terwijl er een volgeladen vrachtwagen haar tot een meter naderde, de toeter in de aanslag. Met beide benen tegelijkertijd sprong ik op haar af en duwde haar verder weg. Haar hoofd tegen de stoeprand, mijn been onder het wiel. Daar waar zij stierf verloor ik een been. Daarna kwam het nooit meer goed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten