vrijdag 5 mei 2017

Fanmail

Een fiets staat naast het rek, er zit een foldertje aan. Vanaf hier lijkt het op een Amerikaanse vlag. Het frame van de fiets is omzwachteld met een zilverkleurig duct tape. Het is het enige teken van rebellie in mijn blikveld. Af en toe fietsen er mensen langs. Zij keuren de fiets geen blik waardig. Er liggen geen gebroken flesjes op straat of stukjes ander klein afval dat je inmiddels als vanzelfsprekend acht in het straatbeeld. Blikjes Coca Cola vooral. Er is niets. Het asfalt is donker gekleurd door eerdere regen en op sommige plekken droogt dat asfalt op, met name op de plek waar het verkeer de weg raakt. Ik zit niet heel erg gemakkelijk, maar ik heb mij ten doel gesteld te blijven zitten totdat mijn rug echt gaat zeggen dat het genoeg is. Het is een rustige dag, de meeste mensen maken zich op voor het bevrijdingsfestival, als ze tenminste niet hoeven te werken. Deze plek behoort mij toe. Zo lang als ik hem inneem.

Ik zit hier om afstand te nemen van Ilja Leonard Pfeiffer. Dat moet. Dat moet omdat ik hem anders een brief zou schrijven waarin ik tekort zou schieten in mijn woorden en mij hoon ten deel zal vallen. Uiteraard zou de brief in een beschonken toestand geschreven worden omdat de bravoure zich dan het het meest meester van mij maakt. Aangezien ik geen adres zou hebben zou ik de brief posten op Facebook en zo dat iedereen het kan lezen. Aan voorzichtigheid zou ik niet doen. Vervolgens zal de nachtrust mij een overbruggingstijd verschaffen die dient als voedingsbodem voor de schaamte. De eerstvolgende klik op mijn computer gepaard met dat onbestemde gevoel in mijn maag. Gal en braaksel zullen zich al stagedivend willen profileren als aanwezigen op een groots concert dat voor een buitenstaander niet anders zou klinken dan de oprispingen van een gevoelige maag. In de brief, vol lyriek, zou ik een schets van mijzelf geven, maar niet kunnen verhullen dat ik enorm overbluft ben. Ik zou schrijven dat ik opgenomen ben in het labyrinth van Genua en dat ik gedurende mijn driftige lezen en markeren niet meer in het Nederland ben waar, op deze dag, de enige vorm van rebellie een fiets is die niet in het rek staat, maar als statement er net naast.

Het is begonnen bij La Superba, dat ik als een soort bijbel een maand lang bij me heb gedragen. Ik kocht een tweede editie van het boek omdat het eerste vol plakkertjes zit en ik een puntgave editie in mijn boekenkast wilde hebben. Ooit heb ik over de gele kaft van Magnus door Arjan Lubach gelezen dat geel opvalt en dus eerder verkoopt, maar de kaft van La Superba had acuut een enorme aantrekkingskracht op mij. Het beloofde mij duisternis, heroïek, tragiek en een heimelijke tocht door een stad die ik alleen ken van de topografie op mijn middelbare schooltijd -of misschien daarvoor nog. Ook werd ik beïnvloed door de positieve kritieken die ik als geur, vluchtig, aan mij voorbij liet trekken. De aanschaf ging gepaard met het jeugdig enthousiasme dat ik ervoer als ik bijna jarig ben of onverwacht een pakketje gehuld in vrolijk inpakpapier onder mijn neus geschoven krijg. Dat had ik wel vaker bij boeken, maar ditmaal was het een totaalervaring. De aanschaf was een belofte op iets majestueus die alreeds ingelost was. Het boek vibreerde in mijn handen en ik wist dat ik deelgenoot mocht zijn van een wereld die meerdere mensen al betrokken hadden. Een boek dat je steeds weer voor de eerste keer wil lezen. Kon dat maar. De hersenpan leeg schrapen met een lepeltje en de inhoud in een blauwglazen karaf bewaren in een mooie zware kast, zodat je opnieuw een eerste keer zou hebben. La Superba is een labyrinth geworden waar ik maar niet uit kan komen. Soms lukt het me trouwens wel. Dan heb ik ineens een biertje in de hand en houd ik van de stad Nijmegen, waar als de zon schijnt, de evenementen als paddenstoelen de lucht inschieten en men met de agenda in de hand de meest passende programmering noteert op de gezinskalender. Of wanneer ik kortstondig in de ban van een ander boek, een film of een kunstwerk. Het duurt echter nooit lang of ik wil weer wegkruipen in de romantiek van mijn eigen beeldvorming aangedreven door Ilja Leonard Pfeiffer. Gedurende het afgelopen jaar kroop de naam van de man die ik niet ken, maar poog te kennen, steeds meer in het dagelijks leven. Het bleek onmogelijk hem te ontvluchten. Waar ik eerst zijn La Superba las en Idyllen kocht, gevolgd door Brieven uit Genua -die ik soms voor een aantal weken weg moet leggen- en van mijn vriendin De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw van in 1000 en enige gedichten kreeg (jubelstemming en liefkozingen, strelen langs de kaft zelfs), voegde ik hem toe als vriend op Facebook en later op Instagram. Hij kwam op televisie en hoewel ik zelden nog naar traditionele televisie kijk wist ik de tijden Via Genua en betreurde ik slechts het geringe aantal afleveringen. Ik nam Brieven uit Genua weer ter hand, overwoog een brief te schijven na een fles wijn en zag ervan af. Ondertussen gaat er geen dag voorbij zonder dat ik de naam van de schrijver niet tegenkom. In de krant waar hij geroemd wordt om zijn vocabulaire, in mijn ooghoeken waar de boeken staan en zijn ruimte een steeds groter wordende rij wordt, op mijn Instagram waar de foto's het decor van La Superba steeds weer aangevullen.

Waar komt deze idolaterie vandaan? Is het de wens van de romanticus in mij, vrij te zijn van het leven en te vluchten naar warmere oorden waar het leven niet bestaat uit de rebellie van een verkeerd geparkeerde fiets, maar waar schots en scheef een verfrissende werking hebben en ik onbeschaamd mijn drank zou nuttigen terwijl ik poog poëzie te bedrijven?
Een beetje zoals ik deed in 's-Hertogenbosch waar ik claimde een eigen tafel te hebben bij Bar le Duc en waar ik schreef zoals ik me altijd heb voorgesteld, tot het moment dat ik daar te familiair werd met de vaste klandizie en ik niets anders meer kon dan luisteren naar de mores van het Bossche die in mijn boekje terechtkwam als folklore van een kleine provinciestad en waar ik vervolgens niets mee heb gedaan.
Wellicht spiegel ik me aan Ilja Leonard Pfeiffer en voert hij de romanticus en dagdromer in mij en poog ik een verwantschap te bewerkstelligen door mij steeds weer voor te nemen een brief te schrijven en dat nooit te zullen doen.
Is het werk van Ilja Leonard Pfeiffer een aanvulling op het leven van de bohemien in mij, die sinds de academie voor beeldende kunsten uit zwerven is?
Wellicht overdrijf ik sommige aspecten wel. Is de adoratie voor een schrijver een gezonde. Ik ben geen fan meer geweest van iemand sinds mijn prille jeugd Michael Jackson zijn intrede deed. Zo heb ik het trouwens nooit willen noemen, fan zijn. Altijd heb ik mijzelf te goed gevoeld om fan te zijn. Ik zou mij toch niet committeren en te koop lopen met blinde adoratie, wat zouden anderen daar wel niet van denken. Maar ik kan er niet echt omheen. Zoals mijn liefde voor taal aangewakkerd werd door Herman Brusselmans tijdens mijn tienerjaren en vroeger al door Roald Dahl, is het complete beeld van romantiek, taal, poëzie, leven en literatuur het domein van Ilja Leonard Pfeiffer.

In de bibliotheek waar ik zit, met de rebelse fiets voor mijn neus en het grijze weer buiten, kom ik, met vermoedelijk het complete oeuvre van Ilja Leonard Pfeiffer in mijn rug, tot de conclusie dat ik geen afstand hoef te nemen. Ik mag ontdaan, onthutst en getroffen zijn door het werk van een ander en ik mag mijn eigen leven daarin spiegelen omdat dit simpelweg dromen heet. Ik mag dromen dat ik op een dag op het terras zit met een goed glas drank, genoegzaam knikkend met het gevoel voldaan te zijn, met naast mij 'mijn goede vriend' Ilja Leonard Pfeiffer die andermaal het glas heft op de erkenning van de droom die ik niet aan diggelen hoef te slaan, maar mag koesteren omdat deze nu eenmaal ingegeven is.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten