vrijdag 30 oktober 2015

en talloos

Maar als ik aan talloosheid denk
en ik doe dat vaak, want zeg nu
zelf. Hoeveel dagen leef je al?
--tel ze eens.

En denkt aan al die gezichten
waar je de engelen zag lopen
en waar de honkbalknuppel
had willen zwaaien

Of aan elk regendruppeltje
dat zich wrong in jouw kledij
de vacht van je hond, de shawl
van een geliefde

de sigaretten die wij rookten
of jij en ik volgde en we samen
keken naar de rook en de hoeveelheid
aan stiltes die daaruit voortkwamen
op een hoop gegooid

De huid die we raakten
of jij, want ik kan niet spreken
voor een ander

Hoe vaak ik de fout heb gemaakt
en jij misschien ook, en we afzonderlijk
dingen deden die ontelbaar zijn
en vastgeroest

Hoe vaak we dronken waren
en vielen en alle schrammen
en wondjes en pijn en dat lachen
oncontroleerbaar veel

Dat ik je had willen zeggen, maar
niets zei en dus tel ik de woorden
die ik ingeslikt heb maar weer
en raak de tel kwijt

Als een been slaapt en je de pijn
lokaliseert maar alweer verspringt
en jij je concentreert maar niets
grijpen kan

Je ‘jij en ik’ door de war haalt
als warrig haar dat oncontroleerbaar is
en jij (of ik) vloekt omdat je toch
de deur uit zal moeten

Hoe vaak zei je ‘als’ en ‘dan’ en draaide
dat om en hoeveel woorden heb ik
gezegd tegen jou en andersom
en waarom ben ik vergeten te tellen
en raak ik zo veel kwijt

En de jaloezie, het geluk van anderen
de kwetsende en grievende huizen
die je had willen bezitten met een
goed interieur

De boeken die je las en de letters
die je pogingen verwoorden om
iemand (of ik) voor zich te winnen
en mee te gaan in diens maalstroom

Natte voeten, loopneuzen, tranen
peterselie tussen je tanden en de
schaamte van knoflook op je adem
talloze malen

dacht ik aan jou
(of ik)




multimiljard

Ik dacht na over wie ik was
En zag de talloosheid van -
Ja van wat? Vaak alleen
restricties

Somtijds wist ik mijzelf
in een adder te veranderen
of iets dat simpelweg
ongrijpbaar is

Ik zei me al oud te zijn
keek in de spiegel en
streek mijn grijze haren
in de plooi

De wirwar aan moleculen
schieten altijd weg als ik
wil definiëren. Wars van
graaiende vingers

Ik keek wie ik was
Tel multimiljard
en dat duurt

best wel lang

zondag 4 oktober 2015

-Zondag

Hoe het zou zijn een eindeloze zondag te zijn, denk ik op een zondag –zo eentje met dauw en zon en her en der een spinnenweb aan het begin van de maand oktober- als er net verse koffie is

 Lang en uitgerekt, zonder dat er spanning heerst van een komende maandag –waarvan ik stel dat juist die dag zijn weerslag al heeft. Zonder aarde geen gras –

 je zet de seconden stil en de hele omwenteling past zich aan en als vlak land ligt het ongerepte niets voor je neus en gaapt je in ijzingwekkende stilte aan ook al schijnt de zon fier. De zon

 Zo kun je eveneens bedenken hoe het zou zijn via de muren omhoog te wandelen –almaar dichter bij het plafond en daar dan ook maar overheen en het bochtje om naar een trappengat

Op het dak is de dauw te ver weg om waar te nemen en schuilen de insecten nog maar kort hoog in de lucht vanwege de angst voor de spinnen die ze oppeuzelen zoals de maandag vandaag

zaterdag 3 oktober 2015

De Poseur


Als ik dag in de nacht zou zijn
En je zou bedekken met woordjes
Een treffen in strofe/ stramien

Dat ik je steeds een deken bied 
Van suikerzoete gedichtjes 
En een kussen van vederlicht

Hoe liederlijk ik je bejegen
Met de juiste stilte in en bij, 
met en op

Krijs mijn naam dan weg
Spuw die letters in de pot
Ontmasker de poseur

Wiens tone of voice
-bezijden de werkelijkheid-
Gewoontegoed werd

woensdag 9 september 2015

In memoriam -de man die ik niet ken

Vanochtend Joost, ik stond op en het was een heuglijke dag. Mijn zoon sliep sinds lange tijd weer bij mij. Ik ging hem naar school brengen en was eindelijk weer echt onderdeel van zijn leven. De dagen dat ik de toffe weekendvader was waren voorbij. Het was een genot om hem zich naar mij open te zien stellen Joost, zeker na mijn scheiding. Hij liet me zien wat hij nu allemaal kan lezen. Trots! zie je.
De ochtend zag er om deze reden anders uit dan te doen gebruikelijk. Normaliter sta ik op en is mijn eerste blik gericht op de telefoon. Deze ochtend duurde dat wat langer. Nu denk ik vooral dat ik dat moment nog langer uit had willen stellen.

Je bent dood.

De ochtend was surrealistisch Joost. Ik ken je niet. Er waren deze ochtend gedachten en die had ik willen ordenen, maar de haast van spullen pakken, schooltijden en de verantwoordelijkheid van een ontbijt en fris drinken zijn voor mij weer nieuw. Ik had geen tijd om echt na te denken, ook later niet, op het werk.

Je blijft dood.

In de bus naar huis, ook daar waren andere prioriteiten. Boodschappen, wat te eten, hoe ziet mijn huis er uit en wat moet ik daar nog doen. Weet je wat ik normaal doe? Ik laat warm water in de gootsteen lopen en doe daar schoonmaakazijn in Joost. Ik poets het huis als ik thuiskom. Vandaag deed ik dat niet. Ik schonk een wijn in, zat in mijn pas verworven tuin en dacht na; over jou.

Wat heb jij voor mij betekend? Een terechte vraag, ik ben van de generatie die jij aan het lezen hebt gebracht. En mij niet eens in het bijzonder. Ik was van Herman Brusselmans en goh wat heb ik genoten van Hermans, Mullisch en Giph van Giphart. Ik las je wel hoor. Hoewel ik Gimmick niets vond, genoot ik van Vals Licht, maar ook daar heb je me niet volledig kunnen winnen. Dat kwam later Joost.

In Duel sprankelde je. Je vonkte. Jouw tekst daar is zo spitsvondig, de spanning zo goed opgebouwd en wat genoot ik van de vertaalde spreekwoorden. Je had me bij de strot.

En ja Joost, ik zag je bij de Wereld draait door, ik zag je bijna fulmineren over de kunst. De meerwaarde van de schilderkunst. Ja, je was bevlogen. Het enthousiasme wat je liet zien; ik vond het te dwingend. Het moet! Maar niets hoeft Joost. Niets hoeft. Ook niet leven als dat niet meer kan. Die keuze is aan jou.

Je hebt mij voor je gewonnen met Duel Joost. Er was niets dwingends, er sprak een idee, een gevoel, een liefde. De liefde voor kunst. Daar won je mij. Hoe je ook op de televisie was.

Ik wist niet van jouw depressiviteit. Ik wist niet van je ziekte. Joost, ik ken je niet. Ik ken mijn depressiviteit en mijn eenzaamheid en mijn melancholie; ik ken mijn liefde en leer mijn kracht. Er zijn rotjaren en die heeft iedereen, ook ik.

En weet je Joost, daar kwam je pas echt binnen.


Dat je dood bent. Liever had ik dat niet.

Daar komt het besef. Je bent er nog, je staat potdomme in mijn boekenkast. Jij bent degene waar ik lege dagen op heb ingericht. Zodat ik je kon lezen. Elke vrije minuut die ik kon creëren. Ik las je. Niet alleen herlas ik Duel, maar ik verslond je Americana. Verslaafd aan je kennis.

Je hebt me door moeilijke tijden heen geloodst. Ik heb je gelezen zonder oordeel des persoon. Jij was Joost, Joost. Voor mij ben je dat nog steeds.

Joost, ik ben een gescheiden man en daarna nog ben ik de liefde van mijn leven tegengekomen en veel te snel weer kwijtgeraakt. Ze is jarig vrijdag en het liefste wat ik wil doen is met een bos bloemen aan haar deur staan en haar terugwinnen. Dat kan niet Joost en dat weet ik. En dus schenk ik mijzelf een rode wijn in en ga me dadelijk wentelen in het escapisme dat jij hebt gecreëerd.

Want ik weet dat jij er altijd zult staan; fier en trots in mijn boekenkast. Want dat doet het geschreven woord. Het geschreven woord maakt zich onsterfelijk en jij dus ook.

Mijn in memoriam heb je.








dinsdag 2 juni 2015

Namiddag


Op dit eigenste moment een zacht geroezemoes

Als verlaten stemmen uit eerder bestaan

Voetstappen afgegeven op een marmervloer

De namiddag, zijn warme stiel en bleke roes

 

Hij hoort het kraken van de oude grammofoon

Die aanstonds zal beginnen te spelen

En pluist in de groeven naar hiaten

In het hier en nu, zit hij ook daar als kloon

 

Dat het zonlicht hinderlijk schijnt

Het hem schuurt in zijn jonge blik

Een kussen de jongen omarmt, als

geroezemoes; het beeld langzaam verdwijnt

 

De molen die warmte bij elkaar klapwiekt

Wolken broos doormidden slaat en ergens

het monotoon schermlicht zijn aandacht vraagt,

een hiaat in een nummer dat zijn beeld verziekt

dinsdag 26 mei 2015

Koffie bij de HEMA te Maastricht.



De bus stopt. Zijdelings is een huiskamerraam waardoor ik de muur binnen kan zien. De hoek is zo dat er geen reflectie is. Het huis is gebouwd in de jaren ’70 en als je een beetje fantasie hebt zul je veel groen zien in huis. Groen met oranje; het zal er niet zijn, maar op dit moment doet dat er niet toe. Aan de muur hangen drie reproducties van de baby’s van Marlene Dumas. Op slag van deze conclusie concludeer ik dat hier sympathieke mensen moeten wonen en dat zij ware kunstliefhebbers zijn. Mensen die op een zondag eropuit trekken om nog eens een opening bij te wonen en als ze dat niet doen dan luisteren ze vast naar Eric Satie onderwijl ze boeken verslinden en in de namiddag port drinken, met kaasjes.

Het huis mag spuuglelijk zijn aan de buitenkant; het huis binnen zal zijn charme hebben, ik voorzie een grootse boekenkast met wijd uiteen lopende boeken. Van kunst naar filosofie, van Literatuur (met hoofdletter) naar geschiedenis. Wetenschap en kunsten verenigd in een boekenkast. Ik zie een eminence grise, niet ouder dan ikzelf, een jaar of 36, maar belezen, rustig en wereldwijs. Ik zie een zoon met een goed voor de dag komende naam (licht Vlaamse zweem) die de gehele dag met zijn neus in de boeken zit, of misschien nog wel wat jonger is en dagelijks met zijn vergrootglas naar de structuur van hout kijkt, of steen, of insecten, of naar de panty’s van zijn moeder, die, het liefst in zomerjurkjes loopt en al met al minstens zo belezen is als de pater familias, hoewel, mocht ze dat niet zijn, dan toch zeker een biologe, een lerares Latijn, een tandartsassistente met plezier in haar baan.

Als de bus zijn stilstaan stokt en schokkend –met een zucht- in beweging komt schift het beeld op het raam. Daar waar de foto’s eerst reproducties van Dumas leken, blijken het feitelijk imitaties van Dumas te zijn, genomen door een beroepsfotograaf die zijn eigen fantasie slechts kon scheppen uit de poel der reeds geschapen kunst, en de kinderen: waren de echte kinderen van het plots povere en smaakloze stelletje dat in dit huis zou moeten wonen.

Het waren twee minuten ‘gelijkheid’ die ik had. Ik keek een huis in en had de eminence grise willen zijn, met zijn vrouw, die tandartsassistente zou zijn. Ze kon lachen als de eerste engelen, toen bleek dat die dingen op de rug ze in staat stelden te kunnen vliegen.

Het beeld schift, een farce die mij een kortstondige fantasie gaf. Een paar minuten hopen dat er anderen waren die leefden naar mijn utopie. Ik kijk de bus rond; zoek naar een blik van iemand die hetzelfde geregistreerd zou moeten hebben, maar de ene kijkt op zijn smartphone, de ander lijkt zich bezig te houden met het meisje dat tegenover hem zit en de rest is te oud. Te oud om nog te dromen, maar te jong om er het zwijgen toe te doen getuige de enthousiaste verhalen die mijn oren penetreren over de heerlijke koffie bij de Hema in Maastricht.