vrijdag 29 november 2013

Rijzende ster


Het leven is mijn aquarel
lafhartig meng ik me in
willekeurige interesses
en ik adapteer

Geleidelijk vloei ik over
in jou en kijk in je kleur
vastomlijnd word je nooit
want ik stroom weg op een wens

Het spijt me ook, dat je teint
een zachtroze was, en nooit vlezig/ vast
dat ik met beide handen streek
naar de volgende verwezenlijker

van futiliteiten
en een trede hoger
je doezelde in het paars
nog wat door, maar
bij blauw was je weg

Foetsieweg waren de gedachten
de rijzende ster schreeuwt om
aandacht.



maandag 18 november 2013

Een oranje muur

Zo zei ik haar dat ze naar paardenvlees rook
hetgeen zij bestempelde als de geur van rund
we bedreven de liefde daarna alsnog
niettemin leek het wat op ritme zoeken

Weldra zouden we trouwen en wonen in een huis
met een oranje muur die ik liever groen had gezien,
naast het bed stonden aan weerszijden verschillende lampen

De nachtkastjes leken wel een voorbode
hoewel we in de nacht onze verschillen vergaten
omdat we zo druk bezig waren perfectie te zoeken

We hielden het een poosje vol
tot we uit elkaar gingen
en we beide appeltaart roken

het licht scheen op dat moment
best mooi op de oranje muur.

zondag 17 november 2013

Stukjes van alle tijden

Stukjes van alle tijden
Scherven soms door de dag
Niet meer dan losse flarden, u
hoeft er niet bang voor te zijn

Als ze niet te plaatsen zijn, ze
ineens voor je staan, zwijgzaam
tekenend in je hoofd; soms fluisterend
zoals de levensles.

Of je uit het niets wild citeert
zonder besef van de auteur
die zonder wroeging stierf
uitgesmeerd over jouw papier

Stukjesscherven, zonder vaste vorm
De her-en-derretjes van je geesteskind
Onomstotelijke feitjes gedurende
een lyriek en opportuun moment

Nee, u! mijn waarde hoeft niet te vrezen
Krankjorum bent u allerminst -ook niet
als randen hiaten slaan, het causaal
verband verdampt.

Drink gewoon maar niet zo veel.


woensdag 13 november 2013

B O N F I R E

Voor Anky van Grunsven



Steek het vuur nog eens aan

Laat ons herleven in warmte

De gouden gloed van je vlammen


Mokerslagen van je hoeven

Hoe vederlicht je tred ook was

ze dreunde door in zenuwen


Stilzitten was zo lastig

Als je danste in het zand

bewoog je zilver naar goud


Je liet de maan verbleken

Met je meervoud


Je liet de nacht gloeien

Gedurende kou


Je reflecteerde vlammen

Op je spiegelende vacht


Steek het vuur nog eenmaal aan

Voor de nacht, de lange donkere

nacht die we betreden, in afscheid


donkere tijden zijn het

jij neemt ze weg

door in herinnering

je naam eer aan te doen

warmte geef je

Bonfire


Nog altijd

vrijdag 1 november 2013

Een goed huwelijk

Je koekt aan
Zo scherp
Dat snijden
Bloed geeft

Hoe romig zacht je was
Huid die leek te zeggen
Hoi-ik beweeg mee

Nu plak je aan bed
Rimpels en reliëf
Onder de dekens

Sappen zijn uitgedroogd
Uitgewaaierd ligt je stem
In die kenmerkende pose

Als er bezoek is
Gaat de deur dicht
Mijn balsemen is mislukt

Het spijt me lieverd

maandag 28 oktober 2013

Storm: 1987/2013

1987: Storm

Wapperend in de wind, hing ik
De lantaarnpaal mijn vlaggenmast
Aan de voet nabij de straat

Gooide gewicht in de strijd;
voor de meters terug naar huis
zocht naar gaten in de onwrikbare muur

Zelden sprong ik zo ver
Eenmaal los van de grond
Was het raden waar je zou eindigen
Gelijk het blad van de bomen

Twijgjes zijn zoals ik

De wind blies me terug, waar ik
omgekeerd zo hard ging, stond ik nu
in de oceaan, hartje zomer,
golven waren manshoog

Als ik sprong wist ik niet waar ik zou eindigen

2013: Storm

Het gras danst, zwiept en zwaait
De grote bos lavendel is een oceaan
Het blauwgroene blad opspattend water
-daar bij de Leest

De Aa is kolkend, in eenden zie ik mijzelf terug
Ze ploeteren voorwaarts, tegen de stroom in
De serene rust van de schommel is weg
Bij het passeren

Veghel treft een nieuwe wind, bomen lijken
te buigen als twijgjes, okerblad schildert
een wild leven; ik zie vogels eindelijk drijven
in de kolkende lucht

De twee kinderen die ik trek wapperen mee
kirren van plezier zoals ik dat deed
de bolderkar het schip, het dorp de oceaan
ik een leidende kapitein

terug. Vergewis ik me van de absentie
Het schip is leeg, ligt voor anker
Spring op de onzichtbare golven
Als de blaadjes

‘Niet wetende waar je zult eindigen’

Eigenlijk hoef ik nergens heen
De wind brengt me wel vandaag

woensdag 16 oktober 2013

Stroopwoorden / bah

Het plakt als spaghetti aan het slijm der dagen, waar vredelievende woorden hozen
In alle oprechtheid zijn zij niet de lijm waar je om wil vragen... om je toch bij hen te voegen en te vozen

Caramel tussen je tanden: met een bedoezeld blazoen lik je zoetigheid die er niet hoort
Staalborstels schrapen je gebit tot bloedende zoen, de beschermlaag verdwijnt als de tandarts morgen boort

Bronstig ga je straten op, krijst naar je naderende nacht en schenkt je koude weg
Bronstig verhit jij oren, met bedekte bustes / wat je daar onder verwacht voor je staat van beleg

Jij wil vrijen, beminnen, bezitten, plakken aan haar huid als zweet wil je in haar wonde zijn
Buiten zinnen zing je luid haar naam, hoe ze heet, nietig en klein

...aan je, kerft het staal door je huid, want je weet alles moet bloot
Daar hoor je niet, waar hoop sterft, wanhoop schiet er kuit, je eet haar zoet slechts uit nood