maandag 15 september 2014

Eerlijkheid is confetti op een lege dansvloer




Het glas met water heeft witte jaarkringen boven het oppervlak
Dode beestjes drijven er. Je ziet nog wat laatste stuiptrekkingen
Ze moeten die hebben gemaakt, hoe anders kunnen ze levenloos

zijn. Slingers, eveneens wit, hangen in de hoeken van het vertrek,
ze vieren feest bij je aanwezigheid en dansen oncontroleerbaar
Op de grond lag ooit confetti, nu daar, de lege pagina’s uitgestipt

liggen. Met een breekijzer het bureau open, de verhalen roken op
Dan begint het kuisen: het vergeelde perkament van de muren
Kruipt onder je nagels, zet zich vast onder de iris van je oog

Eerlijkheid is als confetti op een lege dansvloer, denk je
Sneeuwen als het er niet toe doet en toch doorgaan.

Langzaam ledig je de ruimte

En al wat rest is de geschiedenis van een wachtkamer
die bleef toen men vertrok naar een beter leven

vrijdag 12 september 2014

Ex-Vriendin

Inmiddels strijkt ze met rood over haar lippen
Die eens zo onschuldig wisten te reppen over
Dat wat we de miserie van anderen noemen

Haar ogen zijn donker geworden en zwijgen
alleen nog maar, ze kunnen niet anders, in
dit landschap boven het onontgonnen

Haar lach heeft ze laten bleken, zodat het
schel klinkt over de pleinen van de metropool
de juiste toonhoogte van haar kompanen

Als je de inhoud opvult met lucht
Perst dat niet juist jou weg?

En als je dan naar me kijkt
Herken je me dan nog?

Vraag je me te zitten en zeg
Je dan, ‘goh, lang geleden’

Als Rottumerplaat naast de toeristenoorden
Drijf ik weg naar waar ik jullie taal niet
Spreken zal en uiteindelijk ongemakkelijk

Zal ik weglopen uit een select gezelschap
Je lippen koesterend zoals ze eens waren
Zachtroze met uitgesproken woorden

Een steek in de maagstreek is het eerste
dat ik voel, het is je vinger die het
verlaten idealisme in me prikt

donderdag 11 september 2014

Iedereen mag dichten

Bij het heengaan van een deel van de oude generatie aan vastgeklonken dichters, wordt er automatisch gekeken naar de nieuwe lichting. Dat is evident aan het wegvallen van grootheden als Rutger Kopland en Gerrit Kouwenaar. Er wordt vrijwel meteen gekeken naar een nieuwe opvolger, iemand die in de schoenen kan staan van… Dat gebeurde ook zo bij het overlijden van de grote drie, Hermans, Reve en Mulisch.

De aandacht die op de nieuwe generatie dichters wordt gevestigd is per definitie scheef, immers is er een vergelijkend warenonderzoek gestart zonder dat er, waarschijnlijk, iemand is die de ambitie heeft zich te meten aan Kopland of Kouwenaar. De dichter staat alleen in zijn of haar eigen generatie.

Nu, met de komende Nacht van de Poëzie, is er een discussie gaande naar aanleiding van de uitspraken van Johanna Geels. [..]Ik ben de flauwe, keurige, verantwoorde maniertjespoëzie spuugzat! [..] hier terug te lezen De ‘jonge dichteressen’ die zich door dit stuk aangevallen voelen, springen meteen op de barricades en de grote Ilja Leonard Pfeiffer springt vervolgens op de bres voor Johanna Geels. Vast ligt er in het midden van deze meningen een pad dat voor beide kampen te bewandelen is.

Ilja Leonard Pfeiffer stelt, op facebook, dat, de Nederlandse poëzie een 6- verdient. [..]Beetje verwondering, snufje verveling, iets existentieels erin over kattenleed of pannenkoeken, overgieten met en prettig maar niet te pikant sausje surrealisme. Een kind kan de was doen [..]. Uiteraard zal hierover wederom een mening gevormd worden en zal deze ongezout verschijnen op social media, om vervolgens een discussie te starten die de kampen verder zal verdelen.

Ik zal wat dat betreft ergens in het midden staan. In het verre verleden zag ik Anne Broeksma live, en ze betoverde mij, ze betoverde mij evenals Allen Ginsberg dat deed tijdens een aflevering van wijlen De dode dichters almanak. Zij liet mij zien dat poëzie, met een goede performance, je rillingen kan geven. Dat kan dus met verwondering, dat kan ook met een tikkeltje surrealisme, zolang die verwondering en het surrealisme oprecht zijn. Je hoeft niet van elk gedicht woedend te worden. Als je van elk gedicht woedend zou worden en aan de meerwaarde zou gaan twijfelen, dan ben je een heel leven boos. Toch, is het ook fijn om soms een dergelijk gedicht tegen te komen. Het is het bestaan van twee werelden naast elkaar.

Er schuilt een uitdaging in de woorden van Pfeiffer, die het opneemt voor Geels, maar meer eist van de hedendaagse dichters. Er zijn mensen die een plek hebben verworven dat ze dergelijke dingen kunnen en wat mij betreft mogen eisen. Mag de bekritiseerde dichter meer van zichzelf eisen? Ja, natuurlijk mag dat, maar er speelt meer mee, en dat is de aandacht voor de poëzie. Wat ik merk is dat er meer en meer aandacht is voor de poëzie (ondanks het schrappen van De dode dichters almanak).

De poëzie, wordt aan de hand genomen door de jonge generatie, die in de bekritiseerde verwondering wel een groter publiek aanspreekt. Het licht dat door het spectrum op de poëzie valt wordt almaar groter en dat is dankzij hen. Ze zijn zichtbaar, tastbaar en weten dat het leven meer is dan de eenzaamheid die de poëzie met zich mee kan brengen, vanuit de smurrie. Misschien is deze generatie dichters wel nodig, en mag je er zonder schaamte van genieten, zoals ik doe. Het hoeft niet altijd vanuit de drek te komen.

Als er meer aandacht is voor de poëzie, dijt die aandacht uit. Als ik heel eerlijk ben, en dat ben ik dan maar, vind ik dat de poëzie de afgelopen jaren een boost heeft gehad, zij is toegankelijker geworden, zij biedt ruimte voor de natuurlijke evolutie van het gedicht, maar bovenal creëert zij kansen voor een breder spectrum, waar links de drek, de street credibility grotere kansen krijgt en rechts de verwondering kan en mag bestaan. Uiteindelijk legt de nieuwe generatie dichters een voedingsbodem waar iedereen van kan profiteren.


maandag 8 september 2014

Voor Sil

Je schaaft al een poosje dagen van je leven
Elk plakkaatje op vier boterhammen in een broodtrommel

Je smeert al volgens een verworven diploma
En zwemt als een vlot van piepschuim in een klein vest

Je zult nog niet verdrinken jongen, dat
Dat komt later met de liefde van je leven pas

Ze zal je kerven en kneden tot genot
In het keurslijf van de cakevorm waar jullie samen uit eten

Je zal je rug recht moeten houden
Je schouders breed, je benen een beetje gespreid

En voeten laten aarden op de grond
Van je karakter, jongen zo moet het, maar speel nu maar

Nu zijn er je beste vriendjes die wekelijks
Inwisselbaar zijn als petflessen of bibliotheekboeken

Er is nu de herrie, het kaatsenballen van geluid
Je enthousiasme, een stuiterbal geschoten door de katapult

In de nacht als je wakker wordt en huilend roept
Val je grinnikend weer in slaap, hetgeen mijn teken is

Het leven is een droom, met mogelijkheden
Waaier uit op een samengesteld palet van lievelingskleuren

Meng pas als je wil, met de toon van de liefde
En modelleer zonder het blauw van het water onder je

Te vergeten
Zwem nu maar, vlot


vrijdag 5 september 2014

-

dan zal ik je bezingen, indachtig wat er was
muren zuchten niet meer onder gezamenlijk gesprekstof
de haren zijn met borstel verdwenen

de gedachte waaruit we beiden voortvloeien
overwogen in twee CV’s vol mijmeringen
geschreven in sms-jes en gebundeld

ik schreef je ooit, op papier
pas als de regen het beton vormt
maar je begreep me niet

verspreid horten en stoten er nog zinnen
ze hangen aan de spijkers in de muur
slingeren aan het rag in de hoek

en breken uiteen op het lege laminaat
dat je voor me achterlaat.

dinsdag 2 september 2014

Zaligzoet

Het is niet dat ik niet wil wat mij niet toebehoort
Zo kan ik mij vergapen aan de wedergeboorte van
schoonheid –in een zomerjurk desnoods

Kan ik, het is niet anders, blijven staren naar fruiten
op een markt waar de kleur nog echt is. Ook
al beeld ik me dat in, en geloof ik dat graag

Soms grijp ik naar die puurheid het zaligzoete
van de dageraad, met koffie bezongen, als
frisse aardbeien op ‘n tafelblad nog even rusten

Het is als willen slapen in het Hilton en niet
bij machte zijn dat te bewerkstelligen, alsook
de hoogtevrees afwerpen die je zo lang al teistert

Zoals het rennen met rechte benen waar de voeten
eens niet gelijkend de pinguïns vreemd staan en
dan het vinden van het einde van de angst

Op een plek waar ik me geborgen zou voelen, ja.
Desnoods aan die gedekte tafel, waar, zo
men placht te zeggen; het eten eerlijk is

Zo zaligzoet

maandag 1 september 2014

De sigaret

Er komt rook uit zijn mond, zoals het vroeger deed. Dan stond hij buiten bij de schuur terwijl zijn moeder de fiets pakte. Wanten, waar hij liever handschoenen had, een gebreide sjaal, waar hij lieven zonder was gegaan, een gekleurde muts die hij liever zwart had gezien. Terwijl zijn moeder haar fiets los probeerde te trekken van de andere fiets, die met zijn trapper tussen de spaken terecht was gekomen en met geen mogelijkheid mee wilde geven aan haar wensen, zuchtte hij, keer op keer, keek hij naar de damp uit zijn mond.
‘Is het nu winter mam’ de rode wangetjes afgetekend tegen het verder witte gelaat.
Of hij zei ‘kijk mam, ik rook’

Altijd was hij al gefascineerd door de rook die van sigaretten afkwam. Het krioelde dwars door het zonlicht, om bijna wit te worden in de schaduw. God, wat vond hij roken mooi. Hij kon niet wachten tot hij het mocht. De denkbeeldige sigaretten die zijn handen waren gepasseerd in tal van rollenspelen, en stiekem, als hij op zijn kamer zat en er niemand keek ook trouwens.
Nu was het zover, deze keer droeg hij geen wanten, geen muts die niet paste bij zijn overige kledij, geen wanten, geen sjaal. Hoewel het koud was, zat hij met een vriend op het bankje achter zijn school. Hat pad af, de brug over en naar links. Daar bij het water.
‘Durf je’, had hij gezegd.
En met geveinsde angst greep hij de sigaret stevig vast, poseerde even toen hij hem aanstak. Hij hoestte zich suf, de rook in zijn keel prikte, de gezonde blos op zijn gezicht werd een angstig wit, ja, zoals hij vroeger zo bleek zag.

Op de basisschool vertelde hij vol trots dat hij gerookt had, er zat nog steeds rook in zijn longen en hij liet het zien, door vanuit zijn keel uit te ademen. Een beetje alsof je iemand je adem wil laten ruiken. Alle kinderen bleken het te kunnen. Er was niets bijzonders aan.

Het tweede trekje ging beter. Het brandende gevoel in zijn maag, veel later beschreven als een opwinding, kwam door het opkomende gal. Hij was misselijk geworden en had liever willen braken. De tweede sigaret ging beter. Hij en zijn vriend deelden hem, totdat de filter zwart werd. Daarna rookten ze er nog twee, een aangename duizeligheid had de controle bijna overgenomen toen hij opstond om naar huis te gaan. Van zijn moeder was hij niet bang, die rookte zelf, dus zijn geur zou hem niet verraden. ‘Kijk mam ik rook’, had hij gezegd. Ze had gelachen.

Het duurde een week voordat hij weer sigaretten ging kopen. ‘Voor mijn moeder’. Op school, in de pauzes, liep hij met zijn vriend en een meisje steeds naar het bankje, waar ze dan gedrieën rookten. Het smaakte hem steeds beter en hij raakte vertrouwd met de bewegingen van de hand, de samentrekking van de lippen, zodat de filter niet nat werd, je de rook zonder inmenging van spuug recht de longen in kon zuigen. In het water bekeek hij zichzelf en een vreugdesprongetje maakte zich meester van hem.

Wel werd hij nog steeds bleek, stiekem ledigde hij zijn maag nog wel eens voordat hij naar de les ging, maar hij volhardde. Dit was zijn jeugddroom, zeker toen bleek dat er meer en meer klasgenoten meeliepen naar het bankje. Wekelijks kwamen er nieuwe mensen hoesten. Ze zagen hem als pionier. Wat een trots gevoel.

Op een dergelijke leeftijd, komen de meisjes ook in beeld. Samen met de toenemende rondingen groeit de interesse, zeker voor dat ene meisje, met die blonde haren, die altijd naar ochtenddauw rook en niet liep, maar zweefde door de gangen omdat ze licht was als de wolken in het voorjaar. Zoiets. Ook zij kwam mee, en hij zou zich van zijn beste kant laten zien. De sigaret draaide als trapezewerker tussen zijn vingers. Het vuurtopje schampte de huid bijkans, maar steeds als het fout leek te gaan herpakte hij de sigaret om zich niet te branden. Zij rookte alleen niet mee, kletste met wat klasgenoten en keek me vol walging aan.

Op de basisschool vertelde hij vol trots dat hij gerookt had, er zat nog steeds rook in zijn longen en hij liet het zien, door vanuit zijn keel uit te ademen. Een beetje alsof je iemand je adem wil laten ruiken. Alle kinderen bleken het te kunnen. Je bleek pas bijzonder als je het niet kon.