vrijdag 27 maart 2015

De Tandem Van Het Gelijk

Vanuit de samenleving worden ze vaak veroordeeld; partners die dezelfde jassen dragen, uniseks fietsen hebben en elke beslissing samengevoegd hebben tot een enkele mening. De tandem van het gelijk. Op zondag mogen ze graag een fietstocht maken. Met name bij de dorpskroegen langs de route zul je ze zien. Alle twee een ijsthee en dan weer verder. Zwijgzaam. Het is onmogelijk ze afzonderlijk van elkaar te zien. Op foto’s zie je bijna dat het één persoon is, hoewel zij misschien donker haar heeft en hij blond. Een spiegel tussen hen in.

Ergens zijn zij voor elkaar gevallen, op een moment dat zij nog enige zeggenschap hadden over de eigen keuzen, maar daar oprecht moeite mee hebben gehad –veronderstel ik. Eigen keuzes die, in een wereld als die van ons, soms maar met moeite genomen kunnen worden. Niet alleen omwille van de mogelijkheden, maar vooral vanwege het ontbreken van die mogelijkheden.
Niet iedereen heeft de juiste gunfactor, niet iedereen dezelfde mate van geluk.
Soms vraag ik me af of een dergelijke relatie een veroordeling tot elkaar is, en dan moet ik het antwoord schuldig blijven. Maar stel, dat het zo is, dat zij elkaar nodig hebben om een duidelijk front tegen de boze buitenwereld te vormen. Wie ben ik om daarover te oordelen? Alleen is ook maar alleen toch?

Gisterenavond zag ik een dergelijk stel. Vanuit de trein was ik ze aan het bespieden, stiekem. Uit de tassen die ze bij zich droegen kon ik zien dat ze naar het spoorwegmuseum waren geweest. Op zo’n moment vorm je al snel een beeld van deze twee-eenheid. Als escapisme vanuit het eigen onvermogen is het fijn fantaseren. De bal bij de ander leggen.


Naarmate ik langer naar ze keek –hij een jas die een maatje groter was dan die van haar, maar verder gelijk was, zij dezelfde schoenen als hem- kwam ik langzaamaan tot een ander inzicht dan het ‘bespotten’. Schuin voor mij zaten twee mensen die in een maatschappij als die van ons hun weg moeilijk hebben kunnen vinden. Waar zij eerst op het voorkomen beschimpt zouden kunnen zijn, of misschien te timide waren om voor de eigen kansen te vechten, doen zij het nu samen. Eigenlijk geven ze ons een dikke middelvinger, fuck it, wij doen het zo en dat werkt.

maandag 23 maart 2015

Lijmmiddel

Lengende dagen en papier vol geloof
Als het regent lijkt de tijd langer te duren:

‘spoelt het de tekst weg?’
‘Nee, mijn lief, die tekst staat elders gebrand.’
‘Maar als het papier breekt of papperig…’
‘dan niets, dat neemt niets weg’
‘waarom schreef je het dan?’
‘Soms maak je iets substantieel’
‘Als bestaansrecht?’

‘Ja, zoals wij.’

Ik ben tachtig, duw mijn handen in een witte pap
Het voelt nog altijd warm

zondag 22 maart 2015

Vanaf de hoge

In het water, dat aan de andere zijde de kant slaat
spiegelt het beeld van wolkenbrij als suikerspin
De lucht is warm en zucht over mijn blote schouders

Als ik zou springen zou ik toegeven aan
Dus twijfel ik, sta stokstijf, zwem in gedachten

Een meisje in bikini, zwart, ligt ergens beneden
Het gras om haar handdoek heen is begeerlijk

Ik wip op, draai mijn bovenlijf naar beneden
Juich omgekeerd als ik kopje onder ga

vrijdag 20 maart 2015

implosie

Hij wil zich uitwringen in de taal
De vorm van uiten, zoeken, vinden
Maar, als de vlek niet weg te poetsen

Het bestaansrecht twijfelt aan zijn woorden
Misgrijpen bij een ijle lucht lijkt het-
Ingesleten vlakken op de looppaden is het

Of dat te maken heeft met vocabulaire?
vraagt ze en hij wijst dat af, want
zijn reactie vanuit de emotie grijpt lukraak

Een hond schrokt brokken op, de mist
verduistert een eclips, de wereld lijkt klein
door gebrek aan zijn expansiedrift

donderdag 19 maart 2015

Ik heb haar liefhebben gehad

Ze verdubbelen tranen tot ze weer eens op zijn;
 mijn shirt geheel doorweekt

In de nacht als ik me veilig voel krijst het zo hard
Muizen schieten dan ineens het holletje van de buik
                                                -bliksemsnel binnen

Ze knabbelen aan het ingekapselde werk dat ik
immer zwijgzaam houd, op een kamer met een uitzicht
                                               -zwart/nat als de nacht

Het eenpersoonsbed dat ik eigen maak door er veel in te slapen
zit te strak om mijn lijf, zo stoot ik mijn knie weleens
                                               -of dat malende hoofd

Soms wil ik de deken terugtrekken van niemand die daar ligt
eveneens zoeken mijn handen in het luchtledige wat er voorheen was
                                               -maar alleen als daar muizen zijn

De kamer is een blok om in af te kicken, evenals het bed zo klein
elke keer als de zon op zal komen mijmer ik alvast terecht

                                               -ik heb haar liefhebben gehad

dan vertrekken de muizen

zaterdag 7 maart 2015

Een bange muis


De laatste tijd heeft hij nogal last van waanbeelden. In elk propje ziet hij het kleine lijf van een knaagdier die, grijs (of bruin) in zijn vacht, langzaam opgevreten wordt door de tijd. Zijn ogen zijn schichtig geworden, alsof hij net klaar is met het kijken van een horrorfilm. In het donker. Alleen. De man is er bang van geworden en dicht vertrouwde geluiden in zijn huis toe aan boemannen die het op zijn leven gemunt hebben. ‘Waarom woon ik toch alleen, en wat bezielt mij het licht niet standaard aan te houden in de nacht?’
In de avonden, als de lampen nog branden, hij in zijn zetel naar de televisie staart, schieten zijn ogen van links naar rechts. De duizenden muizen in zijn gedachten laat hij niet los. Er is geen ontspanning. Daar schiet er weer eentje weg, geschrokken van het licht van de passerende auto in zijn straat. Een straat met een paar huizen, aan de rand van een klein bos, waar in de zomer de kinderen hutten bouwen en vanwaar nooit een mythe is gekomen die zijn angsten recht overeind zou kunnen houden. Geen balk die voldoende stut.
Wanneer hij naar buiten kijkt, overdag, dan voelt hij het bos op zich drukken. Dermate dat hij niet anders kan dan zelf een kijkje gaan nemen, als bevestiging van het bestaan van zijn eigen nuchterheid. Er is nog een greintje reëel besef.  
Hij trekt zijn schoenen aan, de rug vlak tegen de muur zodat er niemand achter kan glippen en hem het mes in de rug kan duwen, net boven de zwevende rib. Er gaat een rilling door hem heen als hij opstaat, de vloer onder zijn voeten kraakt en de afstandsbediening verschuift door de verandering van de vorm van het kussen. De rilling explodeert in een spastische, abrupte, samentrekking van spieren. ‘Daarom woon ik alleen.’ 



Het blad is al aan het vallen. De steel een staart. De kromming van de nerf is een gevolg van uitdroging. Een levenloos lijfje. Bloed rond de verwrongen spieren. Maar hij moet doorstappen, zijn ogen ontspannen, anders klapt hij dadelijk nog over de stoeprand, ligt hij op de grond, als prooi voor hen die hem kwaad willen berokkenen. Hij vergewist zich er van dat er niemand op straat is. Achter het bosje in zijn tuin, zou zich iemand kunnen verschuilen. Dat bosje moet er uit. De wind tekent lange schaduwen op een zonnige dag. Ellenlange lijven waarvan de armen zijn als de takken van een oude eik. Vingers als mespunten. Het gevaar schuilt op elke hoek.
Als hij zich herpakt heeft –reden, ratio, reden, ratio- stapt hij de straat over het bos in.
Het kruiphout lijkt zijn benen te willen grijpen. De wind zingt liederen van de dood. Vogels die wegvliegen van de naderende mens zijn aasgieren die het gemikt hebben op de ogen. Overal zijn muizen. Het krioelt in zijn hoofd alsook over de met knaagdieren en botten bezaaide grond. In zijn broekzak zoekt hij iets om zichzelf mee te verdedigen.

In de portiek van zijn eigen dood brengt hij zijn hand naar de deurknop, draait en komt tot de conclusie dat de knop niet meegeeft. De toegang is hem ontzegd. Hij wil er van af zijn. Het wordt steeds erger. De lampen blijven inmiddels aan gedurende de nacht. Zijn ogen zijn wijd opengesperd. Zijn bange gedachten fabriceren hopen vuil in de kamers. Ongewassen kleren vormen een berg. Onder de berg kan alles zich verschuilen. Etensresten sieren zijn keuken en zorgen terecht voor een voedingsbodem van zijn groeiende angst. Maden ontpoppen zich tot vliegen. Fictie ontpopt zich tot realiteit. De muizen verliezen de schichtigheid en paraderen uit het bos zijn huis binnen. Nog meer lampen worden ontstoken. Messen en stokken vergezellen hem om mee te slaan. Een verdedigingsmechanisme dat zijn dood zal inleiden.

Het bos omhelst zijn huis. De zuigende kracht van de natuur voert naar de vergankelijkheid van diezelfde natuur. De deur staat al tijden op een kier. Verf bladdert van de sponning. De kinderen mijden het huis waar de bange muis woonde. Angst houdt zichzelf in leven.






donderdag 5 maart 2015

Nog 35 minuten

De tijd verspringt per zestig seconden, maar soms mis ik de minuut
Dan staat er hoeveel graden het is en overlapt temperatuur tijd
Vanuit binnen is het warm en schommelt er niets.
De tijdswaarneming
Daargelaten

Ik wil graag naar huis, waar de vloeren nauwgesloten planken zijn
Waar niets ligt van mijn geschiedenis maar de toekomst heden overlapt
Vanuit binnen is het warm, er schommelt vrij veel en vrij vrij
De tijdswaarneming
Daargelaten

ik wil graag naar huis


maandag 2 maart 2015

Blijf bij mij

Blijf bij mij

De radio in de auto staat aan. Er rijden te weinig auto’s over de snelweg om ons echt druk te maken over het verkeer. Een rechte, lange, brede weg. We rijden naar de zon toe, achter ons doet de nacht niet eens moeite om ons nog bij te benen. De nacht is een geduldig creatuur, zonder haast trekt hij zich terug, wetende dat een andere keer zijn kans zal komen.
De radio draait nummers die niet in ons plaatje passen. Niet nu. We switchen naar andere zenders. Muziek die ons niet laat denken aan onze leeftijd, of vergankelijkheid, of wat dan ook. Muziek die ons even laat vergeten, maar alles klinkt zo bekend, vrijwel alles heeft zich gehecht aan ons bestaan en omdat alles zich heeft vastgehecht aan ons bestaan is het lastig zoeken. De keuze is beperkt. Het aantal zenders komt niet over de 6 heen.
We schudden ons hoofd bij de ene zender, kijken elkaar aan bij de volgende. Dan staken we onze zoektocht omdat we weten dat we voor altijd en eeuwig door kunnen zoeken naar iets nieuws. We willen ons onthechten, even niet meer in deze wereld leven en dat lukt niet met de radio.

We reden de hele nacht, de navigatie had verscheidene plekken aangewezen waar onze reis naar toe zou gaan. Moe waren we. Flauwe grappen namen de overhand, zoals dat gebeurt bij vermoeidheid. De loom- en meligheid namen de controle over. We probeerden iets te doorbreken.

Kun je begrijpen dat, in sommige gevallen, er naarstig gezocht wordt om een gemoedstoestand, of ingeslopen patroon te doorbreken? En als je dat kent, hoe doe je dat dan?

We hadden willen slapen denk ik, uren, jaren. De moeheid in ons lijf hadden we niet meer willen negeren, we zouden er weldra aan toe moeten geven. De ogen sluiten, samen een rustige ademhaling vinden. Draaien tot je lekker ligt. Behaaglijk, naast elkaar wegzakken in de zoete dromen.

Het fijnmazige wegennet wordt langzaam bevolkt door medeweggebruikers, zonder dat wij ook maar iets los hebben kunnen laten. De nacht die inmiddels achter ons lag, had sporen achtergelaten die ons de komende weken zouden achtervolgen. Een enkel telefoontje. De nacht is een geduldig creatuur –ook bij lengende dagen.

We hadden nu, even, alleen elkaar. Mijn ogen gleden over haar lichaam, haar ogen gefixeerd op de weg. Misschien was het de vermoeidheid, misschien het repetitieve patroon van de strepen op de weg.

Paul de Leeuw, zet zijn meest emotionele stem op, gevolgd door Ruth Jacott die, vol geveinsd gevoel, De Leeuw antwoord geeft. Haar ogen draaien van de weg, ze kijkt me even aan, dat voel ik. Zonder iets te zeggen weten we dat er iets is doorbroken, dat de ontspanning ons even echt bezoekt. We lachen zonder geluid, we zijn bijna thuis.