vrijdag 29 juni 2012

Voor waar ik achter sta


Voor mijn straat
met volk
van allooi
verschillend
de rassen en standen
glimlach, chagrijn
de cultuurloze
cultuurvolle
aanbidders
van auto’s
en trucks;
de kinderen
boefjes
schurken
en rekels
voor andere wijken
voor straten
waar ik klinkers schik
waar in rijkdom
de zwembaden
vullen met nacht
en tranen
met tuiten;
De boodschap
De vrouw
De heer
Adolescent
De kwaaitong
De vrede
Wie u ook bent
Voor mijn stad
En het water
Het momentum
De mores
Wiens bezit
ik zal zijn

Voorwaar ik hier sta
En smeek toch ook nu
Hoor me nu neder
Ik ben thans van u.


zaterdag 23 juni 2012

Ethiek van de dag

Grijs is de nieuwe zon
Het lijkt donderdag
Alsof werk wacht
Tandenknarsend
Een busreis

Ritmisch op ramen
Getikketak
Dat niet aan
Spanje
Zon
Of Frankrijk
Doet denken

Binnen
Brandt een lamp
Net boven de horizon
Zeezicht
Met mijn voeten
Speelzand op de grond

Dat ik moet stofzuigen
Is onherroepelijk
Maar ik beroep mij
Op noodweer

Het is zondag


Kersenpitspuwen!

In neveldampen
Van rook
Zwaar op de maag drukkend
Verstopte zij zich
De verstoktene

Kortademig zou
Je zeggen
In de waas van tabak
Onmogelijk
Een trap
Of te hollen
Voor een trein
Te overbruggen

Wanneer de man
Met lucht
Als stormwind
Uit diens longen
De uitdaging
Als haas
Aannam

Werd haar kersenpit
Een kogel
Zijn:
Niet meer
Dan

Dus met euforie
De verstoktene
De overwinnende
Met haar peuk

woensdag 20 juni 2012

Meloen!

Bij het ontwaken bonkte haar hoofd. Boven haar, was gestampvoet en enthousiast geroezemoes, onder haar, de schokken en deiningen van een kalme zee. Haar waterbed.
Zonder dat zij wist hoe laat het was, of dit zonder zich aan te kleden na kon gaan, kon ze het wel raden. Het enthousiaste kirren, het geronk van de motor. Het was omstreeks negen uur in de ochtend en de kleine Gulet draaide de zee op.

De volgorde was elke dag anders. De ene keer ging de boot naar Turtle Beach, de volgende dag ging de boot naar een kleine baai, die men de blue lagoon had genoemd. De scheepsjongens vertoonde daar hun kunsten aan het vrouwelijk schoon –de passagiers van de boot. Ze klommen op een hoge rots en sierlijk doken ze met gespierde en gebronsde lichamen in het water. Elke dag werd er drie keer een stop gemaakt. De hoogtepunten waren altijd om drie uur en tijdens de lunch. De variatie hield het moraal aan boord hoog.

Omstreeks zeven of acht uur in de avond ging de boot weer naar de kust. De dag zat er dan op. Het hing natuurlijk allemaal af van de sfeer aan boord, de voorraad in de compacte vriezer. Werd er veel gedronken dan werd het al gauw half negen. Het was haar om het even. Haar avond begon pas na het avondmaal.

Op de grond in de kajuit lagen een minrokje en wat ondergoed. Hemdjes en jurkjes. Voor haar bikini moest ze graven. Ze hing over de rand van het bed, en wreef als het ware door het gegraven gat nabij de kustlijn, tot het water zou stromen, en haar bikini boven zou drijven. Haar hoofd neerwaarts was een slechte keuze geweest. Ze plofte terug op bed en sloeg een zucht.

Toen ze weer ontwaakte was het geroezemoes weg, er was slechts de deining van de zee en een verdere stilte. De eerste stop.

Ze stond op, nam in één keer haar bikini, liep naar de badkamer, bekeek zichzelf, wreef over haar gezicht, trok de lapjes stof aan, toog naarhet bovendek, knikte tegen haar moeder en sprong in zee.

Via de trap klom ze aan boord, ging naast haar moeder zitten en gaf haar een kus. De benen vouwde ze onder haar billen en ze keek naar het volk aan boord. Elke dag weer hetzelfde. Het vechten tegen de kater. Het verlies van de kater in de frisse zee.

De vakantie was heerlijk. Ze boften met een bevriende eigenaar van een boot, de gratis overnachtingen. De meloen die werd uitgeserveerd om 15:00 bij de laatste stop.

Waar zij haar eerste wijntje vast nam en uitkeek naar de douche en de uitgestrekte nacht.

Terwijl de meloen haar mond verkoelde en vulde met sap, verloor ze langzaam de smaak van de man van vannacht.

Nee, het was waarlijk een heerlijke vakantie.


dinsdag 19 juni 2012

Onder één noemer.

Als de trein van het station vertrekt, kijk ik net naar buiten. Mijn kamer op de vierde verdieping heeft het uitzicht, ik de tijd en het besef tijdig mijn blik op een vertrekkende intercity te richten. De lucht is heiig. Je proeft de warmte bijna.
Binnen zoemt te airconditioning –die ik niet zo mag noemen van de heren en dames beheerders. De zes lege plastic bekertjes vertonen restanten koffie, de geur er van is weg. Op het bureau staat een scherm, het lampje onderin is blauw. De druiven slinken in aantal naarmate de tijd vordert. Ik knaag ze weg, pitloos.

Buiten zie ik mannen in pakken en koffers wandelen, de rechter praat met zwierende gebaren enthousiast naar de linker. De schaduwen zijn flets.

Ik ben slechts de observator. Ik denk alleen, zou die man niet enorm gaan zweten in dit weer, een zodanig zwaar pak, inclusief stropdas, overhemd en onderhemd. Op het perron lopen mensen van verschillend allooi, net te ver weg om ze goed te kunnen beoordelen. Ooit in de winter zag ik er Roodkapje. Ik zwaaide naar haar. Ze zag me niet.

De trein is inmiddels uit zicht, vertrokken naar een andere plaats met een andere observator, die graag naar treinen kijkt. Vermoedelijk om andere redenen dan ik. Mijn kamergenoot vraagt of ik nog wat te drinken wil. In eerste instantie reageer ik niet, ten teken dat ik geen zin heb om te antwoorden, ten teken dat ik al lang vertrokken ben met de trein. Spottend in een andere stad, naar een andere kijker.

Bij herhaling bestel ik water, koud. Warm water is ook mogelijk, maar bij het gebrek aan theezakjes of oploskoffie is daar geen eer te behalen. Water wordt gehaald.

Het liefst zat ik in de trein. Niet zozeer weg van hier, of vluchtend, maar eerder proevend, ontdekkend.

Bij de eerste slok water arriveert er een trein. Er stappen mensen uit aan de verre kant van het perron. Ik kan het net onder de overkapping zien.

Achter uit de trein, daar in de hoek van mijn kozijn stapt maar een enkeling uit. Hij draagt een tas, en steekt meteen een sigaret op. Ik kijk even naar de jongen, die plaatsneemt op een bankje en wacht op de volgende trein. Op zijn beurt kijkt de jongen rond, opent zijn tas en haalt er verscheidene kledingsstukken, gravend naar zijn toilettas.

Er wordt gebeld in de kamer, een schelle stem verteld de gang van zaken, verzoekt om faxen, middels e-mail kan ook.

Op de gang is geroezemoes.

Vanaf het bankje op het perron, haal ik uit de toilettas een vulpen. In een notitieblok schrijf ik wat ik denk dat er gebeurd in het gebouw tegenover me. In het gebouw waar evenals ik vast een soortgelijke zit.

Ik bedenk een titel.

zondag 17 juni 2012

Het afgelopen EK (en de schuldige)

Zojuist zijn we uitgeschakeld. Niet zacht, met onvoorstelbare uitslagen, die te vergelijken zijn met de uitschakeling van Ajax verleden seizoen, in de Champions League. Nee…

We vlogen er uit met nul punten.

Twee doelpunten.

Pover spel.

Mijn eerste gedachte was dan ook met vingers te wijzen. Te vloeken op de man die besloot de thuisbasis in Krakow te plaatsen, de heer Bert, die te behoudend speelde en de Fred Rutten van het EK zou worden. Misschien gaf ik de schuld aan de spelers, die met stroop aan hun schoenen en hun gedachten op weerszijden van een wip zaten, enerzijds hopend op de band die ze op zou vangen en anderzijds te hoog in de lucht verbleven om het spel wat ze ten toon zouden moeten spreiden, uit te voeren. Ik gaf de schuld aan de blauwe all-stars, aan de boxershort die ik droeg, aan mijn zoon, die persisteerde in het feit dat Ajax kampioen zou worden (hij is drie, vergeef het hem). Kortom gaf ik de schuld aan iedereen. Behalve de schuldige.

Want er is een schuldige. Het waren zij, zij die het volk niet massaal wist te enthousiasmeren, waardoor wij al twijfels hadden op voorhand. Waardoor velen van ons niet in het EK zaten. Waardoor de gang naar het Europees Kampioenschap over hobbels liep.

Kasseien met een slappe band.

Ik zal u weldra de schuldige aanwijzen. Ik zal u verzoeken dingen te laten, de schuldige een ferme schop onder de bips te geven, want omdat wij niet hebben geloofd in een Europese titel, deden zij dat niet. De Sneijders en Huntelaars, de Cocu’s en Heintinga’s. Derhalve verzoek ik u om een boycot, uw klantenpas te verbranden. Te spuwen op het bestaan.

Een bedrijf met de initialen van Adolf Hitler. Dat kan ook niet anders.

De Albert Heijn (de naam uitspreken, smaakt al naar het gal van een meisje die haar drank niet kon houden, doch omdat jij het wel binnen kon houden, roer jij je tong nu in haar mond) waar waren ze.

Panini Plaatjes?
Facebook spelletjes?

Wuppies wil ik. Tierlantijntjes. Indoctrinatie… Dat wil het volk.

Maar waar was de Albert Heijn?

Waar waren de goedgeplaatste slogans? De inmiddels bekende ‘guitige’ manager die groots een EK aankondigt….maanden van te voren, met spaardingen waar je voor naar de winkel ging. Het gevoel kon voeden met prullaria.. Waar was de voedingsbodem, de indoctrinatie van onze grote supermercado? Nergens.

Ze kwamen met een Italiaans merk dat voetbalplaatjes uitbrengt, van Ronaldo!! Nota bene.

De Albert Heijn kwam met een kleine namaak supermarkt (de huiskamer is nog steeds van de kartonnen winkel met A-merken die ze wegdrukken voor het eigen merk).

De Appie, kwam niet met gratis WIFI –inloggen op een oranje pagina.

De AH kwam niet met iets pluizigs wat je op je auto kon plakken.

De Abert (fucking) Heijn kwam met plaatjes.

Voetbalplaatjes van de vijand.

We werden Europa. Jongetjes van 7 ruilden om een foto van Gomez in hun bezit te krijgen, vrouwen spaarden de Zweden.

En waar waren wij. Waar was het ‘ons bier’ gevoel?

Ik vond het niet.
U ook niet.


Dus ik zeg u, vraag u met klem, boycot die Albert Heijn toch alstublieft. Omdat ons enthousiasme niet op onze jongens bleef plakken, is het de schuld van hen! De supermarktketen, die zwicht voor het Europa en niet vol voor oranje ging.

(Of voor eigen slogans als –altijd iets te proeven en vier in de rij als kassa’s er bij.)

De Albert Heijn is er voor ons. Ze zijn er om ons te smeden, warm te maken. In extase te brengen…. Ze hebben me teleurgesteld.

Onze jongens.

Ik zeg tot slot: Jürgen Klinsmann als bondscoach en boodschappen bij de ALDI.
(of Vertonghen nationaliseren, dan wel Vlaanderen annexeren)

Groet Bas.











donderdag 14 juni 2012

staand beeld

Ik hoop op jou
terwijl ik naar je kijk

je sluike haar danst niet

hier in de stad

ik geef je mijn blikken
mijn hoop
ook mijn drang

maar de wind zal niet komen

lief

ik ben zo bang.

maandag 11 juni 2012

Anders borduren we er nog even op voort

Als Thomas opkijkt ziet hij haar, roze blouse die openhangt, een wijde roze broek, kort blond haar met highlights. Ze doet Thomas nog het meest denken aan de reclamefolders uit Duitsland die zijn brievenbus sporadisch wisten te vinden. Grapjes daarover, maakte hij met zijn vriendin, als net voor etenstijd een borreltje genuttigd werd. De bloemenmotieven waren niet alleen tafellaken, maar werden als compleet behang aan wanden gefantaseerd. De modellen kregen namen. Dat was toen, zijn vriendin en de equivalent van de Duitse Wehkamp.
Nu was hier de vrouw van om en nabij de 52 van wie hij op de lagere school handwerken had gehad. punniken, breien, borduren. De katholieke basisschool. Het was ongeacht de sekse verplicht te participeren in het gefrunnik met stof met aan het hoofd de vrouw Thomas hier voor zich zag.

Sinds Thomas weer in Den Bosch woonde kwam hij deze dame tegen. Een oliedruppel verspreidend totdat ze hem al het plezier ontnam. Een roze vlek links in zijn ooghoek, een oponthoud bij de kassa van de Albert Heijn. Weer zag hij haar, en weer geurde zijn bestaan naar de naald en het borduurdraad dat in alle schakeringen van het kleurenspectrum hing aan het stoffige schoolbord. Hij voelde het bloed sijpelen onder de vingerhoed vandaag en weende inwendig tranen. Deze vrouw had Thomas voor altijd willen verbannen uit zijn leven. Het herinnerde hem aan een afgesloten tijd. De sterfte van zijn ouders in dat verschrikkelijke ongeluk, waar de enige overlevende deze vrouw was.

Er was te veel gedronken op de avond van de ouderavond. Bier met Chinees, de afsluiter van groep 5. De fietsen werden gepakt. Moeder en vader stapte op en reden lachend en roddelend op de fiets, de kleine drie minuten naar huis. Lopen had ook gekund. Via het winkelplein moesten ze de geasfalteerde weg oversteken. In de avond staan daar geen klaarovers. In de avond is het daar stil. Zwijgt de weg.

In huis bleef het langer stil. De auto penetreerde de nacht en als speld in stof was de compacte Volvo de weg onbezonnen ingereden, slipte. Een foute steek. De Auto lag ondersteboven op de weg. Een lap stof, waar de steken slordig vastgezet werden. Aan de andere kant de beeltenis van mijn ouders, plat tussen het dak van de auto en het asfalt.

Deze dame, dit prototype van een Duitse reclamefolder zat me dwars. Ze was blijven leven, had van Thomas een bohémien gemaakt. Ze mocht dan in een rolstoel zitten, ze dronk koffie op het terras. Een vieuxtje er bij tussen de middag. De terrassen die Thomas bezong in de nachten, waar hij zijn verdriet verdronk, zijn gal uitspuwde en rekeningen onbetaald bleven. Het was deze vrouw die hem de laatste grappen over een Duits Reclamefoldertje had ontnomen, de bitterheid die hij in alle onredelijkheid botvierde op de vriendin die dacht nog iets van Thomas te kunnen maken. Niets had hij meer, nu ze ook zijn Den Bosch af had genomen.

Thomas begon haar te volgen. Eerst van een afstandje, maar later onbeschaamd aan het tafeltje naast haar Vieux. Hij leerde haar opnieuw kennen. De stem, die schel was, bleek niet veranderd. De winkel voor fournituren werd zijn tweede huis. Het plankje wat speciaal voor haar was neergelegd, de kleuren en stoffen. Het naaigerij, die als een hechting bleken in zijn open wond. De interesse verschoof van haar naar de wereld om haar heen. De beperking van haar rolstoel, de grote hoeveelheden aan geld die ze spendeerde in de stoffenwinkel. De vieux. Zij bleek zijn lerares in het huidige bestaan.

Het duurde ruim drie maanden alvorens hij een groot canvas kocht, naald, draad en vingerhoedje. Thomas had zelfs het lef gehad de vrouw aan te spreken voor hulp ten aanzien van naalden. Eerst tekende hij een patroon. gevolgd door de kleur, de kruisjes en het borduren.
Thomas vond rust, kalm en geconcentreerd duwde hij met zijn naald gekleurde kruisjes in het canvas. Hij vinkte zijn verleden af. In de middag een vieux, dan snel weer verder. Weer drie maanden later keek hij naar het resultaat.

Hij had haar naar huis gevolgd. Liep naar huis. Rolde zijn doek op, wachtend op de nacht. liep met doek terug, hing het op, liep naar de bosjes aan de overkant, nam een slok vieux, stak een sigaret op. Tranen over de wangen en schel geschreeuw, de rolstoel op zijn kant.

Op het doek het hoofd van mijn vader, ongeschonden onder de auto vandaan, naast hem de benen van mijn moeder. Naast de auto een grijnzende vrouw, zegevierend. De tekst er onder liet niets te wensen over.

"Ik denk dat ik er inmiddels een eind aan kan breien, bedankt voor de lessen."

Terwijl de ochtend naar middag liep, toog ik eerst naar het terras voordat ik aan een nieuw project begon.